Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Haarlem, 25 de Abril de 2000

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak25 de Abril de 2000
Uitgevende instantie:Rechtbank Haarlem

Zaaknummer: AWB 98-2451 AWBD v18 G35

Uitspraakdatum: 25 april 2000

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM

MEERVOUDIGE KAMER

U I T S P R A A K

(artikel 8:66 Awb)

in de zaken van:

A, A-B;

[10 andere echtparen]

allen wonende te C in D),

eisers,

gemachtigde mr. H.M. van Dam, advocaat te Haarlem,

-- tegen --

de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis, Ziekenfonds U.A.,

gevestigd te Rotterdam

verweerder,

gemachtigde R.W. Bestebreurtje, werkzaam bij verweerders instelling te Rotterdam.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als eisers respectievelijk verweerder.

  1. De loop van het geding

    Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het dossier bevindende stukken, partijen bekend:

    het beroepschrift van 17 april 1998;

    de door verweerder bij brief van 28 april 1998 ingediende stukken;

    het verweerschrift van 31 augustus 1998;

    de op 22 september 1999 door de rechtbank ontvangen stukken van verweerder.

    Het beroep is op 30 september 1999 behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank, alwaar eisers zijn verschenen bij gemachtigde mr. Van Dam voornoemd.

    Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door dhr. Bestebreurtje voornoemd.

    Bij beschikking van 30 september 1999 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek heropend.

    Met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb is de behandeling van de onderhavige zaken verwezen naar de meervoudige kamer.

    Vervolgens is het beroep opnieuw behandeld op 3 februari 2000 ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank, alwaar eisers zijn verschenen bij gemachtigde mr. Van Dam voornoemd. Tevens is verschenen J. van der Veen, medewerkster bij het Bureau Advies en Bemiddeling C.

    Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door dhr. Bestebreurtje voornoemd.

  2. De vaststaande feiten

    Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting, stelt de rechtbank in dit geding de volgende feiten vast:

    a. eisers zijn gehuwd en allen woonachtig in C te D;

    b. eisers betalen reeds een aantal jaren een eigen bijdrage op grond van de AWBZ, die ingevolge de oude regeling maximaal ƒ 1.350,- per maand bedroeg, minus een vrijstelling van ƒ 62,50;

    c. in dit kader diende ÈÈn maal per jaar een inkomensformulier te worden ingevuld en teruggestuurd, behalve als eisers akkoord gingen met het maximum bedrag;

    d. met ingang van 1 juli 1997 is de eigen bijdrage AWBD afhankelijk gesteld van het eigen inkomen en diende elk inkomensformulier te worden teruggestuurd;

    e. op grond van de door hen verstrekte gegevens hebben eisers in de periode van medio juli tot medio augustus 1997 besluiten met betrekking tot de eigen bijdrage van verweerder ontvangen, geldend voor de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1998;

    f. hiertegen hebben eisers op 26 augustus 1997 bezwaar gemaakt;

    g. de gronden van het bezwaar zijn bij brief van 15 september 1997 aangevuld;

    h. bij besluit van 6 maart 1998 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.

  3. Het geschil tussen partijen

    Eisers vorderen vernietiging van het op bezwaar genomen besluit van verweerder van 6 maart 1998.

    Zij voeren daartoe - samengevat - aan dat ten onrechte in het Bijdragebesluit Zorg (verder te noemen: het Besluit) zak- en kleedgeld voor een echtpaar lager is vastgesteld dan het zak- en kleedgeld voor twee alleenstaanden en dat in het Besluit de vrijstelling van ƒ 62,50 bij gehuwden slechts eenmaal wordt toegepast...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT