Hoger beroep van Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands), 25 de Septiembre de 2007

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak25 de Septiembre de 2007
Uitgevende instantie:Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands)

Uitspraak: 25 september 2007

Rolnummer: 04/1718

Rolnummer rechtbank: 04/38

HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:

[appellante],

gevestigd te De Lier,

appellante,

hierna te noemen: [appellante],

procureur: mr. J.A.M. Reuser,

tegen

DE CO÷PERATIEVE RABOBANK MIDDEN-WESTLAND U.A., thans geheten

CO÷PERATIEVE RABOBANK WESTLAND U.A.,

gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland,

geÔntimeerde,

hierna te noemen: de bank,

procureur: mr. H.J.A. Knijff.

Het geding

Bij exploit van dagvaarding van 7 oktober 2004 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 augustus 2004 door de Rechtbank

's-Gravenhage gewezen tussen, voorzover thans nog belang, [appellante] als eiseres en de bank als gedaagde. Bij memorie van grieven (MvG) heeft [appellante] een 'kerngrief' en zeventien nadere grieven tegen het vonnis aangevoerd die door de bank zijn bestreden bij memorie van antwoord (MvA). Hierna hebben partijen de procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

DE FEITEN

  1. De door de rechtbank in rov. 1 van haar vonnis van 11 augustus 2004 (hierna: het vonnis) vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden, zodat het hof deze feiten eveneens als vaststaand zal beschouwen. Meer in het bijzonder gaat het hof uit van de volgende feiten. Begin 2002 heeft [appellante] een lening van € 89.621,59 verstrekt aan Landtrans Maasland B.V. (hierna: Landtrans), die tevens werd gefinancierd door de bank. Aan de bank had Landtrans voordien haar bestaande en toekomstige inventaris (waaronder vervoermiddelen) en vorderingen (bij voorbaat) (stil) verpand. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening van [appellante] heeft Landtrans bij notariÎle akte van 29 januari 2002 een stil pandrecht ten behoeve van [appellante] gevestigd op zes aan haar, Landtrans, toebehorende opleggers. Om dit mogelijk te maken had de bank bij akte van 10 januari 2002 tussen haar en Landtrans afstand gedaan van het pandrecht dat zij tot dan toe op die opleggers had. Landtrans heeft, in strijd met haar verplichtingen jegens pandhouder [appellante], de zes opleggers in juli 2002 'of nog eerder' aan Lodi Trading Company B.V. (hierna: Lodi) verkocht en geleverd ('de wanprestaties'). Tussen partijen is niet in geschil dat daardoor het pandrecht van [appellante] op de opleggers is vervallen (artikel 3:86 lid 2 BW). Landtrans heeft op grond van de koopovereenkomst een vordering ter zake van de koopprijs op Lodi verkregen van in totaal € 79.432,-. Door Lodi is deze schuld aan Landtrans voldaan door een drietal betalingen op een door Landtrans bij de bank aangehouden rekening, waarna de bank deze betalingen in mindering heeft doen strekken op het door haar aan Landtrans verleend krediet (verrekening). Landtrans is op 11 december 2002 failliet verklaard.

    DE EERSTE AANLEG

  2. [appellante] heeft gevorderd veroordeling van de bank om genoemd bedrag van € 79.432,- aan haar te betalen. Daarvoor heeft zij zich beroepen op het bestaan van een (driepartijen-)contract, derdenbeding, onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en de redelijkheid en billijkheid.

  3. De rechtbank heeft de door [appellante] genoemde grondslagen voor haar vordering ontoereikend geoordeeld en die vordering afgewezen.

    DE GRIEVEN

  4. De 'kerngrief' van [appellante] luidt dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat tussen [appellante] en de bank het volgende was afgesproken, 'in normaal (in de zin van niet-juridisch) Nederlands':

    Wij beiden, de bank en [appellante], financieren Landtrans. Als het daar fout gaat mag [appellante] zich verhalen op de verkoopopbrengst van de met naam en toenaam genoemde opleggers en mag de bank zich verhalen op de overige (verpande) zaken.

    In de praktijk is, zo vervolgt [appellante] in haar 'kerngrief', de verkoopopbrengst van de opleggers niet bij haar, maar volledig bij de bank terechtgekomen. In deze (appel)procedure wenst [appellante] daarom dat alsnog de situatie wordt gecreÎerd die partijen destijds op het oog hadden, inhoudende dat de verkoopopbrengst van de opleggers die aan [appellante] in pand zijn gegeven alsnog bij [appellante] terechtkomt, doordat de bank de daarvoor ontvangen bedragen met rente en kosten aan [appellante] betaalt. De overige grieven vormen uitwerkingen van deze kerngrief, aldus [appellante], die daarbij de in de eerste aanleg aangevoerde grondslagen van haar vorderingen heeft gehandhaafd, onder toevoeging van tal van nieuwe stellingen en argumenten.

    GRIEF VII

  5. Het hof zal eerst ingaan op grief VII van [appellante], die inhoudt dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met artikel 3:229 BW en als zodanig heeft miskend dat het pandrecht van [appellante] op de opleggers van rechtswege is vervangen door een pandrecht van [appellante] op de vorderingen van Landtrans op Lodi ter zake van de koopprijs van de opleggers, waaraan [appellante] (onder 15.3-15.5 MvG) toevoegt dat hij niet akkoord is gegaan met de verkoop aan Lodi. Dit pandrecht prevaleert, zo betoogt [appellante], boven het beweerdelijk bedongen pandrecht van de bank. De bank heeft hier tegenin gebracht dat artikel 3:229 BW alleen ziet op een pandrecht van rechtswege op vorderingen tot vergoeding die in plaats van het verbonden goed treden en dat daarvan in deze zaak geen sprake is nu de opleggers niet zijn tenietgegaan.

  6. In de toelichting op artikel 3:283 BW (PG boek 3, blz. 865) staat het volgende vermeld.

    Overeenkomstig een suggestie van de commissie-Houwing (blz. 87 van het rapport) is het artikel thans beperkt tot de vorderingen die in de plaats van het goed zijn getreden. Het vergelijkbare artikel 3.9.1.3 (= artikel 3:229 BW, het hof) bevat evenmin een regel ter zake van voor het goed in de plaats tredende vordering tot betaling van een daarvoor verkregen koopprijs. Ook overigens is de redactie van het artikel aan die van artikel 3.9.1.3 aangepast.

    Hieruit valt op te maken dat vorderingen tot betaling van de koopprijs niet behoren tot 'vorderingen tot vergoeding' als bedoeld in artikel 3:229 BW, ongeacht of de pandhouder al dan niet met de verkoop heeft ingestemd. Voorzover uit de overweging van de Hoge Raad in zijn arrest van 23 april 1999 inzake Van Gorp q.q./Rabo (NJ 2000, 158), dat een pandrecht dat op roerende zaken is gevestigd zonder dat deze in de macht van de pandhouder zijn gebracht, niet van rechtswege komt te rusten op de vordering tot betaling van de koopprijs van die zaken 'indien deze met toestemming van de pandhouder aan een derde worden verkocht', moet worden afgeleid dat in het zich hier voordoende geval dat de zaken zonder toestemming van de pandhouder ([appellante]) zijn verkocht, op de vordering tot betaling van de kooprijs toch van rechtswege een pandrecht te zijnen gunste is komen te rusten, kan dit [appellante] niet baten aangezien:

    i) niet gesteld of gebleken is dat [appellante] aan de debiteur van die vordering, Lodi, mededeling van haar pandrecht heeft gedaan, zodat de bevoegdheid om de koopprijs in ontvangst te nemen op zichzelf bij Landtrans is gebleven (artikel 3:246 lid 1 BW) en (daardoor) bovendien artikel 6:130 BW niet voor toepassing in aanmerking komt;

    ii) door de aldus aan te nemen bevoegde inontvangstneming door Landtrans van de koopprijs haar vorderingen op Lodi, en daarmee ook de (beweerdelijk) daarop rustende pandrechten van [appellante], zijn tenietgegaan;

    iii) buiten faillissement, in een geval als het onderhavige, - anders dan [appellante] betoogt onder 15.6 MvG - de pandhouder zijn voorrang op het geÔnde niet behoudt (HR 12 juli 2002 'Rabobank Soest-Baarn/Knol q.q.', NJ 2003, 194).

    Grief VII is, zo moet worden geconcludeerd, reeds op deze gronden

    vergeefs voorgedragen.

    DE CONTRACTUELE GRONDSLAG

    Inleidende opmerkingen

  7. De grieven II t/m IV komen er op neer dat de rechtbank ten onrechte geen contractuele betrekking tussen [appellante] en de bank heeft aangenomen. Volgens [appellante] was er sprake van een driepartijenovereenkomst tussen haar, de bank en Landtrans (al dan niet op grond van een tussen de bank en Landtrans ten gunste van [appellante] gemaakt en door deze aanvaard derdenbeding). Onder 2.1. MvG heeft zij gesteld dat besprekingen zijn gevoerd tussen de bank (in het bijzonder haar accountmanager [x]) en de directeuren van [appellante] en Landtrans, waarbij (onder meer) aan de orde is gekomen dat [appellante] 'het pandrecht op de opleggers zou krijgen, ten koste van dat van de bank'. De bank heeft niet (ook niet onder 33 MvA) betwist dat besprekingen tussen deze personen over dit onderwerp hebben plaatsgevonden. Zij heeft alleen betwist dat een overeenkomst tot stand is gekomen met de inhoud of strekking dat de bank gehouden is de verkoopopbrengst van de aan [appellante] verpande opleggers aan [appellante] af te dragen; haars inziens heeft zij uitsluitend afstand gedaan van haar pandrecht op de opleggers waardoor [appellante] een rechtsgeldig (eerste) pandrecht zou kunnen verkrijgen in het kader van de door de [appellante] aan Landtrans verstrekte financiering 'niet meer, niet minder' (7 MvA). De bank heeft daadwerkelijk ten gunste van [appellante] afstand gedaan van haar pandrecht op de opleggers. Uit dit een en ander kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden afgeleid dat in ieder geval sprake was van een overeenkomst tussen de bank en [appellante], die inhield dat de bank afstand zou doen van haar pandrecht op de opleggers teneinde daarop een pandrecht van [appellante] mogelijk te maken.

    Toezegging

  8. In de visie van [appellante] is evenwel een meeromvattende afspraak gemaakt. Met haar grief IX stelt zij zich namelijk op het standpunt dat de bank haar heeft toegezegd dat zij de verkoopopbrengst van de opleggers bij [appellante] terecht zou laten komen en dat zij daarop zelf geen aanspraak maakt. Onder 9.2. MvG heeft [appellante] opgemerkt dat deze toezegging blijkt uit hetgeen tussen de bank, [appellante] en Landtrans 'mondeling zoal is besproken' en tevens uit de als uitvloeisel...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT