Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 29 de Abril de 2008

Datum uitspraak29 de Abril de 2008
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

29 april 2008

Strafkamer

nr. 02452/06

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 januari 2006, nummer 20/002037-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

  1. De bestreden uitspraak

    1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 februari 2003 - de verdachte ter zake van 1. primair "medeplegen van: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, begaan door een rechtspersoon" en 2. "medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van vijfennegentigduizend euro.

    1.2. Het verkorte arrest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

  2. Geding in cassatie

    2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.M. Hertoghs, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De middelen zijn mondeling toegelicht.

    De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

    2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

  3. Bewezenverklaring

    Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

    "1. omstreeks 26 augustus 1997 te Eindhoven tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een op naam van [fiscale eenheid van medeverdachte 1] verstrekte aangifte omzetbelasting over het tijdvak juli 1997, onjuist heeft gedaan, immers hebben zij, verdachte en haar mededader [medeverdachte 1] toen en daar opzettelijk op het bij de Belastingdienst te Eindhoven ingeleverde aangiftebiljet over genoemd tijdvak als totaalbedrag te betalen aan omzetbelasting een bedrag van f. 1.786.446,-- opgegeven, terwijl dit bedrag in werkelijkheid een hoger bedrag te betalen omzetbelasting diende te zijn, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven;

  4. op 26 april 1997 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met een ander een factuur met als kenmerk [0001] en als datum 28 april 1997 - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om voormelde factuur als echt te gebruiken, hebbende zij, verdachte, en haar mededader met voormeld oogmerk opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op voormelde factuur vermeld, dat [medeverdachte 1] aan haar, verdachte, f. 2.488.000,-- vermeerderd met f. 435.400,-- aan omzetbelasting diende te betalen in verband met de eerste termijn aanneemsom plan Hoge Neerstraat of koopsom."

  5. Waar het in deze zaak om gaat

    De verdachte in deze zaak is een publiekrechtelijke rechtspersoon (gemeente). De bewezenverklaarde feiten zijn blijkens de gebezigde bewijsmiddelen gepleegd in het verband van een door de verdachte te realiseren project waarbij - kort gezegd - aan het in de gemeente liggende gebied, aangeduid als "Lage Banken" een woonfunctie zou moeten worden gegeven. Daartoe dienden in dat gebied gelegen sportvelden te worden verplaatst en te worden gerealiseerd in het gebied "Hoge Neerstraat".

    De uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende toedracht komt er in het kort op neer dat de verdachte tezamen met de aannemer aan wie het project was gegund een financile constructie heeft gekozen die ertoe leidde dat in een door de aannemer gedane aangifte omzetbelasting een onjuist bedrag aan te betalen omzetbelasting is vermeld (feit 1) en dat in een door de verdachte aan de aannemer uitgereikte factuur in verband met de eerste termijn van de aanneemsom bedragen zijn vermeld die niet met de werkelijkheid strookten (feit 2).

  6. De opbouw van de schriftuur en de indeling van de middelen

    De schriftuur behelst een drietal middelen (I, II en III). Middel I bevat klachten tegen de verwerping door het Hof van verweren die alle strekten tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Daarbij wordt de door het Hof in het verkorte arrest gevolgde nummering aangehouden (A t/m H). Middel II keert zich tegen de door het Hof ten aanzien van het bewijs gegeven oordelen. Ook bij de daarin vervatte klachten wordt de rubricering van het Hof gevolgd (I t/m U). Middel III ten slotte bevat een afzonderlijke klacht tegen het oordeel van het Hof dat het onder 1 bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert.

  7. Beoordeling van de in middel I sub B aangevoerde klachten

    6.1. De klachten richten zich tegen de verwerping door het Hof van een beroep op strafrechtelijke immuniteit van de verdachte omdat zij zou hebben gehandeld in het kader van de behartiging van een bij de wet opgedragen specifieke bestuurstaak.

    6.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van deze klachten van belang, het volgende in:

    "B1. De verdediging is van mening dat de gemeente immuniteit geniet, omdat zij alleen en uitsluitend heeft gehandeld in het kader van een aan haar opgedragen bestuurstaak. Direct in verband daarmede zijn de desbetreffende besluiten genomen, is er overleg over de uitbesteding met de aannemer gevoerd, zijn de kosten-batenanalyses gemaakt en zijn externe adviezen ingewonnen, aldus de verdediging. Voorts stelt zij dat geen enkele specifieke gedraging in het kader van de tenlastelegging is aan te geven welke niet als direct uitvloeisel van de desbetreffende bestuurstaak zou zijn aan te merken.

    B2. Voorts stelt de verdediging dat de zogenaamde Pikmeer - I criteria van toepassing zijn, nu de verweten gedragingen zijn van voor 6 januari 1998, de datum van de uitspraak van de Hoge Raad (Pikmeer II). De verdediging verwijst in dit verband naar de overweging 5.11 van de Hoge Raad in het Pikmeer II arrest "dat de eisen van een behoorlijke procesorde in verband met het belang van de rechtszekerheid meebrengen dat in de onderhavige zaak de Hoge Raad blijft uitgaan van de oordelen en beslissingen waartoe hij in zijn arrest van 23 april 1996, NJ 1996, 513, is gekomen", alsmede naar het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht.

    B3. Het hof zal eerst het verweer onder B2, als het meest vergaand, bespreken en overweegt hieromtrent het volgende.

    Naar het oordeel van het hof moet een beroep van de verdachte op de eisen van een behoorlijke procesorde in verband met de rechtszekerheid worden gehonoreerd, in zoverre dat het hof in de onderhavige zaak zal blijven uitgaan van de voor 6 januari 1998 (Pikmeer II) geldende en in de rechtspraak ontwikkelde uitleg van de toepassing van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht op de vervolging van publiekrechtelijke rechtspersonen.

    In die rechtspraak werd de strafrechtelijke immuniteit van openbare lichamen in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet erkend, indien deze een gedraging verrichtten ter behartiging van een bij de wet aan dergelijke openbare lichamen opgedragen specifieke bestuurstaak.

    Daar is in het onderhavige geval echter geen sprake van, nu de aan de gemeente (specifiek) verweten gedragingen betrekking hebben op het mede plegen van het doen van een onjuiste opgave omzetbelasting (feit1) en het plegen van valsheid in geschrifte (feit 2). Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze in verband worden gebracht met enige gedraging die wordt verricht ter behartiging van een bij de wet aan de verdachte opgedragen specifieke bestuurstaak.

    Het verweer wordt derhalve in zoverre verworpen.

    B4. Het hof overweegt omtrent het onder B1 weergegeven verweer dat dit verweer, gelet op hetgeen hiervoor onder B3 is overwogen geen verdere behandeling meer behoeft."

    6.3. De klacht dat 's Hofs motivering niet in overeenstemming is met het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, stuit af op de omstandigheid dat het hier een verweer betreft als bedoeld in art. 358, derde lid, Sv. Dienaangaande geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van eerstgenoemde bepaling.

    6.4. Ook de overige klachten falen. Bij de beoordeling van het verweer heeft als maatstaf te gelden of de desbetreffende gedragingen "naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak" (vgl. HR 6 januari 1998, NJ 1998, 367, rov. 5.7). Nu bezwaarlijk kan worden gezegd dat het hier gaat om gedragingen die als zodanig kunnen worden aangemerkt, heeft het Hof het verweer dus terecht verworpen. De tegen de motivering van de aangevallen beslissing gerichte klachten behoeven daarom geen bespreking.

  8. Beoordeling van de in middel I sub D aangevoerde klachten

    7.1. De klachten richten zich tegen de verwerping door het Hof van een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat - kort gezegd - tijdens de behandeling van de zaak geen sprake is geweest "van een concretisering van strafrechtelijke verwijten jegens ambtenaren".

    7.2. Het Hof heeft dat verweer als volgt samengevat en verworpen:

    D1. De verdediging stelt voorts dat, nu geen van de ambtenaren van de [verdachte] wordt verdacht van enig, in verband met het onderhavige feitencomplex begaan, strafbaar feit, het moeilijk is, zo niet onmogelijk, de gemeente als corporatief dader te vervolgen.

    D2. Hieromtrent overweegt het hof het navolgende.

    In zijn algemeenheid geldt dat niet vervolgbare strafbare handelingen van natuurlijke personen uitgevoerd binnen de werkzaamheden van een entiteit (rechtspersoon) de vervolging van deze laatste niet uitsluit. Reeds daarom wordt dit verweer in zoverre verworpen.

    7.3. Het verweer en de klachten berusten...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT