Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 31 de Octubre de 2012

Datum uitspraak31 de Octubre de 2012
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

11/4055 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 mei 2011, 10/3163 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[A. te B.]

Datum uitspraak 31 oktober 2012.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. M.J.H. Roebroek een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman. Betrokkene is - met bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, geboren [in] 1949, is op 1 februari 2000 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van [naam werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever). In verband met een reorganisatie is betrokkene de mogelijkheid geboden gebruik te maken van de zogenoemde ‘Leeftijdsvertrekregeling’. Onderdeel van deze vertrekregeling was dat betrokkene bij het bereiken van de spilleeftijd gebruik diende te maken van de (pré)pensioenregeling (FUR). Betrokkene heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 december 2005 beëindigd. Met ingang van deze datum ontvangt betrokkene op grond van de zogenoemde FUR+-regeling een FUR-uitkering, alsmede een FUR-suppletie.

1.2. Betrokkene is van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2010 werkzaam geweest bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Per 1 januari 2010 heeft betrokkene een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.

1.3. Bij besluit van 26 januari 2010 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene recht heeft op een WW-uitkering met ingang van 4 januari 2010. Daarbij heeft appellant de FUR-uitkering en de FUR-suppletie die betrokkene ontvangt in mindering gebracht op de WW-uitkering, waardoor de WW-uitkering niet tot uitbetaling is gekomen. Bij besluit van 15 juli 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 26 januari 2010 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de FUR-uitkering als de FUR-suppletie van betrokkene een met een ouderdomspensioen gelijk te stellen uitkering betreft, die op grond van artikel 34 van de WW in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering.

  1. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT