Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 17 de Julio de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak17 de Julio de 2012
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Sector familierecht

Uitspraak: 17 juli 2012

Zaaknummer: 200.084.223/ 01

Zaaknummer eerste aanleg: 171637/10-2399 (es) en 173235/10-2976 (vd)

in de zaak in hoger beroep van:

[…],

wonende te […],

appellant,

advocaat: mr. V.C.Th. van ’t Westende Meeder te Amersfoort,

tegen

[…],

wonende in de gemeente […],

geïntimeerde,

advocaat: mr. A. Alam-Khan te Hoofddorp.

  1. Het geding in hoger beroep

    1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.

    1.2. Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 23 augustus 2011 (hierna: de tussenbeschikking). Bij die beschikking is, onder aanhouding van elke verdere beslissing op het daarin onder 3.2 genoemde verzoek van de man, de vrouw toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands door de man aannemelijk gemaakte stelling dat sprake is van samenleven van de vrouw en […] (hierna: [X]) in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

    1.3. Het hof heeft van de vrouw en de man op respectievelijk 22 september 2011 en 6 oktober 2011 nadere stukken ontvangen.

    1.4. De vrouw heeft op 31 januari 2012 in enquête […] (hierna: [getuige 1]), […] (hierna: [getuige 2]), [X] en […] (hierna: [getuige 3]) als getuigen doen horen. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.

    1.5. De vrouw en de man hebben bij faxbrieven van hun advocaten van respectievelijk 17 april 2012 en 18 april 2012, nadat door het hof daarom was verzocht, gereageerd op de inhoud van voormeld proces-verbaal en het hof verzocht een eindbeschikking te geven.

  2. Verdere beoordeling van het hoger beroep

    2.1. Thans is aan de orde de vraag of de vrouw is geslaagd in het leveren van het hierboven onder 1.2 genoemde tegenbewijs, in het kader waarvan de hierboven onder 1.4 genoemde getuigen zijn gehoord. Daarbij moet worden beoordeeld of de door het hof aannemelijk geachte stelling van de man, dat de vrouw samenwoont met [X] als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW wordt ontzenuwd door hetgeen de getuigen van de vrouw naar voren hebben gebracht.

    2.2. [X] heeft verklaard dat zijn relatie met de vrouw in het laatste kwartaal van 2009 een affectief karakter heeft gehad. [getuige 3], die de moeder is van [X], heeft gelijkluidend verklaard. Het hof overweegt dat aan het bestaan van een affectieve relatie tussen de vrouw en [X] niet kan afdoen dat de chatberichten die door de advocaat van de man ter zitting van het hof op 6...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT