Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 8 de Marzo de 2013

Datum uitspraak 8 de Marzo de 2013
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

8 maart 2013

Eerste Kamer

12/05637

TT

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Betrokkene],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. G.E.M. Later,

t e g e n

OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. M.M. van Asperen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

  1. Het geding in feitelijke instantie

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 195440/FA RK 12-2895 van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012.

    De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De officier van justitie heeft verzocht het beroep te verwerpen.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 22 augustus 2012 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.

    (ii) De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 10 september 2012. Daarbij was betrokkene niet aanwezig. Wel aanwezig waren de advocaat van betrokkene, de behandelend psychiater en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige.

    3.2 De rechtbank heeft bij beschikking van 10 september 2012 de voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden. Uit de beschikking is af te leiden dat de rechter zich heeft begeven naar het huisadres van betrokkene. Blijkens de beschikking is betrokkene niet gehoord "omdat hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende dan wel niet aanwezig was".

    3.3 Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 8 Wet Bopz de verzochte machtiging heeft verleend zonder dat betrokkene door de rechtbank is gehoord. Het onderdeel voert aan dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Onderdeel 2 klaagt dat uit de gedingstukken niet blijkt dat betrokkene naar behoren is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.

    3.4 De klachten, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, slagen.

    Ingevolge art. 8 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Blijkens de bestreden beschikking heeft de rechtbank niet vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, doch heeft zij slechts overwogen dat betrokkene niet is gehoord "omdat hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende dan wel niet aanwezig was". Deze overweging kan echter niet de conclusie dragen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.

    Voor zover de rechtbank van oordeel was dat het niet openen van de deur dan wel het niet thuis zijn van betrokkene op het moment waarop de rechter zich naar het huisadres van betrokkene had begeven, kan worden aangemerkt als een gedraging waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, is het oordeel niet toereikend gemotiveerd. Nu de rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent de oproeping van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT