Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 5 de Abril de 2013

Datum uitspraak 5 de Abril de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

12/2062 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2012, 10/3983 (aangevallen uitspraak) en de tussenuitspraak van deze rechtbank van 20 september 2011, 10/3983 (tussenuitspraak)

Partijen:

[Appellante], gevestigd te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak 5 april 2013.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. van Haarlem, advocaat, tegelijk met haar beroep tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep tegen de tussenuitspraak ingesteld.

Desgevraagd heeft [naam werknemer]n (werknemer) te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen. Werknemer heeft daarbij geen toestemming verleend zijn medische gegevens aan appellante te sturen.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Werknemer heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2013.

Namens appellante zijn mr. Van Haarlem en G.J. Duran verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel en de bezwaararbeidsdeskundige W. Kokenberg-van Loon. Werknemer is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

  1. Werknemer was werkzaam als productiemedewerker elektronica in dienst van appellante toen hij zich met ingang van 2 november 2006 ziek meldde wegens psychische klachten. De bedrijfsarts achtte werknemer ongeschikt voor zijn werk. Het Centrum voor Werk en Inkomen heeft werknemer op 10 januari 2008 een indicatie WSW verstrekt. Werknemer is met ingang van 15 februari 2008 op detacheringsbasis gaan werken bij [bedrijfsnaam ]. Het werk bij [bedrijfsnaam] is in een deskundigenoordeel van het Uwv van 7 mei 2008 als passend beoordeeld. Omdat deze detachering uiteindelijk niet heeft geleid tot een dienstverband van werknemer, is hij met ingang van 17 november 2008 weer tewerkgesteld bij appellante in een aangepaste functie. Werknemer is van 8 tot 16 juli 2009 opgenomen geweest wegens een kortdurende psychotische stoornis mogelijk ten gevolge van werkgerelateerde stress.

    2.1. Werknemer is in het kader van de beoordeling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 4 september 2008 onderzocht door de verzekeringsarts M.C. Hillebrand. Deze stelde in een rapport van 8 september 2008 - kennelijk afgaande op de diagnose van de psycholoog drs. C.J. Straus naar aanleiding van haar psychodiagnostisch onderzoek op 21 mei 2007 in opdracht van appellante- als diagnose een depressieve episode met prepsychotische episodes in remissie en vermijdende persoonlijkheidskenmerken. Volgens Hillebrand was er bij haar onderzoek weer een psychisch stabiel evenwicht, had werkhervatting reeds plaatsgevonden en waren er geen aanwijzingen meer voor een sterk verminderde psychische spankracht. Overbelasting in de vorm van continu behalen van deadlines, forse productiepieken en uitgebreide conflicthantering moesten volgens Hillebrand worden vermeden. Zij legde deze beperkingen vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 september 2008. Bij het arbeidskundig onderzoek werd vervolgens vastgesteld dat werknemer geschikt was voor zijn eigen werk en dat hij in soortgelijk werk had hervat bij een andere werkgever. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 oktober 2008 vastgesteld dat voor werknemer met ingang van 30 oktober 2008 geen recht was ontstaan op een Wet WIA-uitkering omdat werknemer geschikt werd geacht voor zijn eigen werk bij de eigen of een andere werkgever.

    2.2. In de bezwaarprocedure hebben een bezwaarverzekeringsarts het verzekeringsgeneeskundig oordeel van Hillebrand en de bezwaararbeidsdeskundige Kokenberg-Van Loon het arbeidskundig oordeel in de primaire fase van de besluitvorming onderschreven. Kokenberg-Van Loon vermeldde in haar rapport van 4 maart 2009 dat zij een werkplekonderzoek had gedaan, waarbij zij gesproken had met vertegenwoordigers van appellante en met werknemer. Uit een telefoongesprek met [D.], werkzaam bij appellante, kwam naar voren dat werknemer bij [bedrijfsnaam] productiewerk verrichtte als medewerker testafdeling junior, dat werknemer na afloop van de detacheringstermijn bij [bedrijfsnaam] een jaarcontract aangeboden kreeg, dat werknemer echter bij appellante wilde terugkeren, dat appellante hieraan gehoor heeft gegeven en dat hij niet meer in zijn volledige eigen werk is teruggeplaatst vanwege vrees voor uitval daaruit. Het eigen werk bestond uit...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT