Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Breda, 27 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak27 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Breda

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/6486

Uitspraakdatum: 27 december 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 17 november 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 837.341 en de bij beschikking vastgestelde heffingsrente, aanslagnummer [nummer].H.66 (hierna: de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2012 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht en namens de inspecteur [gemachtigden]. De procedurenummers 11/6484, 11/6485 en 11/6486 zijn gelijktijdig behandeld.

  1. Beslissing

    De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

  2. Gronden

    2.1. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning vóór de persoonsgebonden aftrek van € 34.747.

    2.2. Belanghebbende was van 1 januari 2005 tot medio juni 2006 als statutair bestuurder in dienstbetrekking werkzaam bij [X BV], gevestigd in [plaats X] (hierna: [X BV]). Eén van de activiteiten van [X BV], bestond toen uit het beleggen van gelden ten behoeve van een aantal stichtingen (participanten) in vastgoed. Belanghebbende was verantwoordelijk voor het betalingsverkeer.

    2.3. [X BV] heeft bij brief van 8 juni 2006 aan de inspecteur melding gemaakt dat er een vermoeden bestond van valsheid in geschrifte inzake de aangifte omzetbelasting van enkele stichtingen en dat er op dat moment een nader onderzoek liep. Op 20 juni 2006 heeft [X BV] in aanvulling op voormelde brief bij de inspecteur melding gemaakt dat belanghebbende op 12 juni 2006 is ontslagen.

    2.4. [X BV] heeft aangifte gedaan van een strafbaar feit en tevens een civiele procedure tegen belanghebbende ingesteld. Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld wegens verduistering. Bij vonnis van 5 maart 2008 heeft de civiele kamer van de rechtbank Maastricht belanghebbende onder meer veroordeeld tot terugbetaling van € 1.819.771,46 aan [X BV]. In voormeld vonnis staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

    “Op 7 juni 2006 heeft de mede-bestuurder van [belanghebbende] strafrechtelijke aangifte gedaan. Op 12 juni 2006 is aan [belanghebbende] namens [X BV] ontslag op staande voet verleend. In de algemene vergadering van aandeelhouders van [X BV] van 17 augustus 2006 is het ontslagbesluit voorzover vereist bekrachtigd. Bij vonnis van de rechtbank ‘s Hertogenbosch dd. 12 maart 2007 is [belanghebbende] veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk wegens verduistering. In dat vonnis is bewezen verklaard, dat [belanghebbende] in de periode van 7 april 2005 tot 22 mei 2006 opzettelijk een bedrag van ong. € 1.819,771,00 toebehorend aan [X BV] althans een ander dan [belanghebbende], welk bedrag hij uit hoofde van zijn...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT