Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Rotterdam, 13 de Junio de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak13 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Rechtbank Rotterdam

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 1

Parketnummer: 10/690403-12

Datum uitspraak: 13 juni 2013

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

[geboorteplaats] (geboorteland) [geboortedatum 1962],

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, locatie De Schie,

raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gerekwireerd tot:

- bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde;

- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar alsmede de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met de 6 slachtoffers en een locatieverbod in de vijfhoek van straten in de wijk [naam] te Rotterdam, te weten:

[naam straat] /[naam straat]/naam straat/naam straat]/naam straat];

- toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente;

- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor elk van de vorderingen.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten, omdat - kort weergegeven - er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.

De beoordeling

Feiten 1 tot en met 5

Inleiding

Het uitgangspunt in iedere denkbare bewijsconstructie in deze zaak wordt gevormd door de verklaringen van de meisjes die het betreft: [slachtoffer 1], de zusjes [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. Zij hebben, ieder voor zich, verklaard te zijn betast door de verdachte. Zij hebben hierover gesproken met hun familieleden. Daarna hebben een oudere zus van [slachtoffer 1], [naam], de moeder van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de moeders van [slachtoffer 4] en van [slachtoffer 5], aangifte gedaan.

Voor elk van de meisjes geldt, dat de verklaringen van de aangevers en in [slachtoffers 1] zaak ook: de verklaring van haar zus [naam] wel meegewogen kunnen worden in het oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de meisjes, maar niet zonder meer kunnen worden beschouwd als steunbewijs voor de ten laste gelegde betastingen. Immers: of iemand een verklaring aflegt tegenover de politie of tegenover een of meer anderen die deze verklaring vervolgens doorvertellen aan de politie: de verklaring blijft afkomstig van één bron. Om dezelfde reden kunnen de verklaringen van de meisjes, voor zover zij verklaren van elkaar te hebben gehoord wat hen is overkomen, evenmin zonder meer worden beschouwd als steunbewijs voor de ten laste gelegde gedragingen.

Waardering van de verklaringen van de meisjes

Bij de beoordeling van de verklaringen van de meisjes moet allereerst rekening worden gehouden met hun jonge leeftijd; toen zij de verklaringen aflegden waren zij allen tussen de 9 en 12 jaar oud. Dat maakt het enerzijds minder waarschijnlijk dat hun verklaringen bewust onjuist zijn, maar maakt hen anderzijds zeer beïnvloedbaar. Ook vergroot hun jonge leeftijd de kans dat zij onbewust dingen verwarren en bepaalde gebeurtenissen voor waar aannemen als die gebeurtenissen vaak zijn besproken.

Dat is een tweede belangrijke factor waarmee rekening moet worden gehouden: de al dan niet bewuste beïnvloeding van de meisjes. Dat zij zijn beïnvloed staat buiten kijf: het zijn alle vijf meisjes die elkaar kennen en die met elkaar en met hun verzorgers hebben gesproken over wat er is gebeurd. Die verzorgers hebben vervolgens ook onderling contact gehad. [slachtoffer 2] heeft ook boeken gelezen over seksuele mishandeling. De meisjes hebben ook allemaal de behoefte om niet alleen te vertellen wat hen is overkomen, maar ook wat anderen is gebeurd. Concrete voorbeelden daarvan zijn:

- “Verhoorder: vertel daar eens alles over die man. [slachtoffer 1]: hij heet [verdachte]. Verhoorder: Ehm moet ik vertellen wat (onverstaanbaar)? Verhoorder: Ja. [slachtoffer 1]: Hij doet niet alleen bij mij. Ook bij [slachtoffer 4]. […] Bij [slachtoffer 4], mij, [slachtoffer 2]. […] Ehm. [slachtoffer 3]. […] Ja, doet hij, hij heeft een kelder. […] Dan roept hij ons. […]”

- “Verhoorder: en ik zie dat je al een heel groot papiertje bij je hebt met heel veel dingetjes. [slachtoffer 2]: Ja. Dit is van m’n vriendinnen en dit is van m’n eigen.”

- “[slachtoffer 3]: En op m’n heupen. En op m’n armen. En daarna eh daarna ging ehm eh wist mijn alle vriend, alle vriendinnen wel dat dit gebeurd is. Ook bij zeven kinderen gebeurd.”

- “Verhoorder: […] Maar waar kwam jij over praten? [slachtoffer 4]: Over dat een man vieze dingen deed. […] Een man ging zeven foto’s van ons maken. Of vijf. […] Eh en eh hij ging één voor één ging hij en mensen roepen […] En eh toen ging hij overal aanraken.”

- “[slachtoffer 5]: Hij ging gewoon de hand laten staan en dan eruit. […] Deed hij al bij iedereen. […] M’n vriendinnen hebben mij verteld. […] Verhoorder: […] En wat weet jij van die vriendinnen? [slachtoffer 5]: Dat eh bij hun telefoon hebben laten zien. En aan [slachtoffer 4] mijn allerbeste vriendin hebben ze gewoon hij heeft met de motor ergens gebracht naar zijn kind z’n huis en heeft hij haar billen aangeraakt enzovoorts.”

De rechtbank merkt op, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], nog vóór zij vertellen wat er is gebeurd, al vertellen dat het ook anderen is overkomen. De recht¬bank moet voorts constateren zonder daarover een oordeel te willen uitspreken dat er ook ruime gelegenheid is geweest om met elkaar over de zaak te praten; [slachtoffer 1] wordt drie dagen na de eerste melding bij de politie gehoord, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] worden ongeveer een maand na die eerste melding gehoord en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] nog een week later.

Daarnaast zitten er in de verklaringen van de meisjes vreemde elementen:

- “[slachtoffer 1]: Hij heeft eigenlijk zijn scooter. Hij ging rondjes maken toen. Toen ging hij van zo’n hoekje. […] Ik zat voor. Achter mij zat [verdachte]. Achter [verdachte] zat [slachtoffer 4]. En achter [slachtoffer 4] zat [slachtoffer 3].”

Afgaande op de ter terechtzitting overgelegde foto van de scooter van de verdachte, acht de rechtbank het onaannemelijk dat dit heeft plaatsgevonden, eenvoudigweg omdat daar de ruimte niet voor lijkt te bestaan.

- [slachtoffer 1] verklaart in eerste instantie dat de verdachte ‘in onze kont’ zit. Later verklaart zij hoe dat zou zijn gebeurd: op schoot bij de verdachte, zittend op een krukje, met haar rug tegen de buik van de verdachte aan.

Niet alleen komt het de recht¬bank voor dat dit een bijzonder onhandige positie is om een kind bij de kont te betasten, ook komt [slachtoffer 1] in haar tweede verhoor terug van die verklaring: de verdachte heeft niet aan haar kont gezeten. Waarom ze dat wel heeft gezegd de eerste keer, weet ze niet...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT