Hoger beroep van Council of State (Netherlands), 11 de Junio de 2013

Datum uitspraak11 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201302485/1/V4.

Datum uitspraak: 11 juni 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, en de voorzieningenrechter van die rechtbank en zittingsplaats, van 8 maart 2013 in zaken nrs. 13/4956 en 13/5125 in de gedingen tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2013 is de vreemdeling de toegang geweigerd. Dit besluit is aangehecht.

Bij besluit van 12 februari 2013 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 8 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de vreemdeling om hangende het door hem tegen de toegangsweigering ingestelde administratief beroep een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. Voorts heeft de rechtbank bij die uitspraak het door de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2013, waar de vreemdeling, in persoon en bijgestaan door mr. J. Bravo Mougán, advocaat te Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:

[...];

(f) in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.

Ingevolge het vierde lid heeft een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie erkent de Unie de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) van 7 december 2000, als aangepast op 12 december 2007 te Straatsburg, dat dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft. De bepalingen van het Handvest houden geenszins een verruiming in van de bevoegdheden van de Unie zoals bepaald bij de Verdragen. De rechten, vrijheden en beginselen van het Handvest worden uitgelegd overeenkomstig de algemene bepalingen van titel VII van het Handvest betreffende de uitlegging en toepassing ervan, waarbij de in het Handvest bedoelde toelichtingen, waarin de bronnen van deze bepalingen vermeld zijn, terdege in acht genomen worden.

Ingevolge artikel 6 van het Handvest heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon.

Ingevolge artikel 52, eerste lid, moeten de beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Ingevolge het tweede lid worden de door dit Handvest erkende rechten die voorkomen in bepalingen van de Verdragen, uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen die door deze Verdragen zijn gesteld.

Ingevolge het derde lid zijn de inhoud en reikwijdte van de rechten, voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn gegarandeerd door het EVRM, dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt.

Ingevolge het zevende lid wordt de toelichting, die is opgesteld om richting te geven aan de uitlegging van dit Handvest van de grondrechten, door de rechterlijke instanties van de Unie en van de lidstaten naar behoren in acht genomen.

2. De vreemdeling is op 10 februari 2013 de toegang geweigerd krachtens artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: de Schengengrenscode). Op 12 februari 2013 is hem, nadat hij te kennen had gegeven in Nederland een asielaanvraag te willen indienen, krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) de verplichting opgelegd zich op te houden in het Aanmeldcentrum Schiphol (hierna: artikel 6-maatregel). In het desbetreffende besluit is vermeld dat de vreemdeling de toegang is geweigerd krachtens voormelde bepalingen van de Schengengrenscode en dat hem voorts de verdere toegang is geweigerd krachtens artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode, gelezen in samenhang met artikel 3, derde lid, van de Vw 2000.

3. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening inzake het besluit tot toegangsweigering ten onrechte heeft afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat omdat de staatssecretaris de toegangsweigering op goede gronden heeft gebaseerd op artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5, van de Schengengrenscode en de vreemdeling de gronden waarop die weigering berust niet heeft bestreden, het tegen dat besluit ingestelde administratief beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Volgens de vreemdeling heeft de voorzieningenrechter door aldus te overwegen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT