Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 5 de Diciembre de 2008

Datum uitspraak 5 de Diciembre de 2008
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

5 december 2008

Eerste Kamer

Nr. C07/149HR

EV/MD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats],

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. G. Snijders,

t e g e n

mr. Elisabeth Joanna Maria STALS, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V.,

wonende te Weert,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. M.V. Polak, thans mr. R.A.A. Duk.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en de curator.

  1. Het geding in voorgaande instanties

    Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 6 februari 2004, nr. C02/197HR, NJ 2004, 266.

    Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 maart 2002 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.

    Na een tussenarrest van 18 oktober 2005, waarbij het hof de curator tot bewijs heeft toegelaten heeft het hof bij arrest van 23 januari 2007 de vonnissen van rechtbank Roermond van 15 oktober 1998 en 22 juli 1999, voor zover deze aan het oordeel van het hof waren onderworpen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende;

    1. voor recht verklaard dat de pandovereenkomst van 23 augustus 1996 met betrekking tot de vordering op Acetra B.V. op grond van art. 42 F. nietig is;

    2. voor recht verklaard dat er geen rechtsgeldige verpanding heeft plaatsgevonden van de vordering van DM 106.465,83 (= ƒ 116.320,73) op Nationale Nederlanden N.V.;

    3. voor recht verklaard dat [eiseres] zich met betrekking tot de advocaatkosten van mr. Saes ter grootte van ƒ 18.276,22 niet op verrekening kan beroepen;

    4. [eiseres] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen met een bedrag van € 52.784,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 1996 tot aan de dag der algehele voldoening;

    5. [eiseres] veroordeeld hoofdelijk (naast de veroordeling van mr. Saes bij het beroepen eindvonnis) en wel aldus dat, wanneer de een zal hebben betaald, de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen een bedrag van € 11.631,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 1996 tot aan de dag der algehele voldoening;

    6. [eiseres] veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen een bedrag van € 16.607,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de respectieve data waarop deelbetalingen van dit bedrag aan [eiseres] plaatsvonden tot aan de dag der algehele voldoening;

    7. voor recht verklaard dat rechtsgeldig zijn de ten processe bedoelde drie geldleningovereenkomsten van 23 februari 1996 ad DM 20.000,-- en van 18 april 1996 en 23 mei 1996 van ieder ƒ 50.000,--, de in de geldleningovereenkomsten neergelegde verpandingsverplichtingen, alsmede de verpandingsovereenkomsten van respectievelijk 7 juni 1996 met betrekking tot de vordering op de Nationale Nederlanden N.V. en van 23 augustus 1996 met betrekking tot de vordering op [B] B.V.;

    8. het over en weer meer of anders gevorderde afgewezen;

    1. verstaan dat [eiseres] de onder D t/m F genoemde bedragen niet mag verrekenen.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Het tweede geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiseres] mede door mr. K. Teuben, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.

  3. Beoordeling van het middel

    De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verwerpt het beroep;

    veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 1.656,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 december 2008.

    Nr. C07/149HR

    Mr. D.W.F. Verkade

    Zitting 17 oktober 2008

    Conclusie inzake:

    [Eiseres]

    tegen:

    Mr. Elisabeth Joanna Maria Stals q.q.

  5. Inleiding

    Deze zaak is een vervolg op HR 6 februari 2004, rolnr. C02/197HR(1). Andermaal is aan de orde of eiseres tot cassatie, [eiseres], zich jegens verweerster in cassatie, de curator van [A] BV, mr. Stals, zou kunnen beroepen op verrekening van een bedrag van ƒ116.320,73. Nadat het gerechtshof te 's-Hertogenbosch in 2002 de verrekeningsmogelijkheid van de hand had gewezen, is - na cassatie en verwijzing - het gerechtshof te Arnhem tot dezelfde uitkomst gekomen.

  6. Feiten en procesverloop

    2.1. Voor de feiten kan worden verwezen - dit is ook gebeurd in het arrest van HR 6 februari 2004 - naar hetgeen het gerechtshof te 's-Hertogenbosch in zijn arrest van 21 maart 2002 in rov. 4.1 onder a tot en met q heeft vastgesteld. Van deze feiten is na verwijzing ook het gerechtshof te Arnhem uitgegaan, zie rov. 3 van het arrest van 18 oktober 2005.

    2.2. Ik breng het onderwerp van het geschil (kort) in herinnering. [eiseres] (hierna ook: [eiseres]) heeft een drietal bedragen (in totaal ƒ122.839,-) ten titel van geldleningen verstrekt aan [A] BV (hierna ook: [A]). Dienaangaande zijn akten van geldleningen opgemaakt. Nadien hebben [A] en [eiseres] uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten een pandovereenkomst gesloten. Ingevolge deze pandovereenkomst heeft [A] aan [eiseres] in pand gegeven een vordering uit hoofde van verzekeringsovereenkomst op Nationale Nederlanden NV ad DM 106.465,83 (ƒ116.320,73). De vordering van [A] op Nationale Nederlanden (hierna ook: NN) betrof een uitkering wegens (diefstal-)schade van een opdrachtgever van [A], waarvoor [A] aansprakelijk was gesteld. Door tussenkomst van assurantietussenpersoon [betrokkene 1] is het bedrag ad ƒ116.320,73 op 31 juli 1996 door NN aan [eiseres] uitbetaald. [A] heeft bij brief van - diezelfde - 31 juli 1996 de bedrijfsvereniging en de fiscus op de hoogte gesteld van haar betalingsonmacht. Op 15 januari 1997 is [A] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Stals tot curator.

    2.3. Ook voor het procesverloop verwijs ik eerst naar de eerdere cassatiezaak. Ik licht daar uit dat mr. Stals q.q. onder meer heeft gevorderd dat [eiseres] zal worden veroordeeld het hiervoor vermelde bedrag van ƒ116.320,73 af te dragen. [Eiseres] heeft tegenover deze vordering van de curator een beroep gedaan op verrekening met de vordering (de leningen) op de gefailleerde [A].

    2.4. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch wees bij arrest van 21 maart 2002 het beroep op verrekening af, geïnspireerd door het arrest van de Hoge Raad van 30 september 1994, NJ 1995, 626 m.nt. PvS (Kuijsters/Gaalman).

    2.5. [Eiseres] heeft destijds in cassatie geklaagd, kort gezegd, dat het arrest van het hof moest worden vernietigd, omdat - anders dan in het arrest Kuijsters/Gaalman - het hof niet vaststelde dat het bij de uitbetaling aan [eiseres] om paulianeus handelen zou zijn gegaan. Deze klacht had succes. De Hoge Raad casseerde, omdat - anders dan het hof had aangenomen - het enkele feit dat een vordering strekt tot ongedaanmaking van een uitbetaling van een schuld aan een gefailleerde aan diens schuldeiser, welke uitbetaling ten onrechte heeft plaatsgevonden en daarom ongedaan moet worden gemaakt, onvoldoende grond oplevert voor het oordeel dat het in strijd zou zijn met doel en strekking van art. 42 in verbinding met art. 51 F om deze vordering te verrekenen met een schuld van de gefailleerde aan degene aan wie de uitbetaling is geschied (rov. 3.6).

    2.6. In de thans bij de Hoge Raad teruggekeerde procedure na verwijzing is in cassatie alleen de vordering van f116.320,73 van de curator en het daartegen door [eiseres] aangevoerde beroep op verrekening nog inzet van het geding, zodat ik mij - niettegenstaande de bredere inzet van het naar het gerechtshof te Arnhem verwezen geschil - bij de bespreking van het procesverloop daartoe beperk.

    De curator heeft dit bedrag bij memorie na verwijzing onder F (wederom) gevorderd, met de wettelijke rente als daar vermeld. Onder verwijzing naar de aan de betaling voorafgegane feiten heeft de curator betoogd dat aan [eiseres] geen beroep op verrekening ex art. 53 Fw toekomt, omdat dit in strijd is met (doel en strekking) van art. 42 jo. art. 51 Fw, dat [eiseres] niet te goeder trouw was als bedoeld in art. 54 Fw, dat voldaan is aan de voorwaarden in art. 43 Fw, en dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld waarbij de curator heeft verwezen naar HR 14 januari 1983, NJ 1983, 597...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT