Hoger beroep van Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands), 7 de Diciembre de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 7 de Diciembre de 2008
Uitgevende instantie:Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands)

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 10 december 2008

Zaaknummer : 200.011.471.01

Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-1298

[appellant]

wonende te [woonplaats]

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. P.A. van Hecke,

tegen

[geïntimeerde]

wonende te [woonplaats]

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. R.E. Tergau.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 18 juli 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 juni 2008 van de rechtbank te Rotterdam.

De vader heeft op 14 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof is, door middel van een brief van de zijde van de moeder, op 29 juli 2008 een afschrift van een brief van de rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen, waarin de rechter, mr. Koster-van de Flier, toestemming geeft voor tussentijds hoger beroep tegen de beschikking van 23 juni 2008 van de rechtbank te Rotterdam.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 21 juli 2008, 29 juli 2008, 25 oktober 2008 en 28 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.

Op 5 november 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.

Van de zijde van de moeder is ter zitting het proces-verbaal van 1 oktober 2008 van de rechtbank te Rotterdam ingekomen.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de hoofdzaak aangehouden in verband met het beproeven van mediation. In de voorlopige voorzieningenzaak is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij de vader zal zijn en is er een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de moeder en de na te noemen minderjarige [kind] van één weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

  1. De moeder stelt dat tussentijds appel van een voorlopige voorziening mogelijk is. Zij verwijst hiervoor naar (de toelichting bij) artikel 358 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) (in de 'Groene Kluwer'). De moeder stelt dat hier sprake is van een beslissing overeenkomstig artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het bepaalde in artikel 822 Rv is hier volgens de moeder niet van toepassing aangezien deze bepaling is geschreven voor een echtscheidingsprocedure, hetgeen volgt uit het bepaalde bij artikel 821 lid 1 Rv.

  2. De vader stelt dat de moeder zich ten onrechte beroept op artikel 358 lid 4 Rv. Hij stelt dat deze zaak zo sterk verwant is met de rechtspleging in echtscheidingszaken, dat de zesde titel van het wetboek van Rv analoog dient te worden toegepast. De verzochte voorlopige voorziening valt onder artikel 822 Rv. Tegen een beschikking ex...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT