Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, Utrecht, 22 de Diciembre de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak22 de Diciembre de 2008
Uitgevende instantie:Utrecht

RECHTBANK DEN HAAG

Zittinghoudende te Utrecht

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 08/42700 VRONTN

uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 22 december 2008

inzake

[eiser], geboren op [1959], van Kroatische nationaliteit,

alias [eiser], geboren op [1959],

eiser, verblijvende in het uitzetcentrum te Rotterdam,

gemachtigde: mr. W. Frouws, advocaat te Utrecht,

tegen een besluit van

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.

gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Den Haag.

Inleiding

1.1 Verweerder heeft op 3 december 2008 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.

1.2 Eiser heeft hiertegen op 4 december 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.

1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 15 december 2008. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. De gemachtigde van eiser is waargenomen door een kantoorgenoot, mr. G.G.A.J. Adang.

Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.

2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij vanuit de trein in Utrecht naar de vreemdelingenpolitie is gegaan om asiel aan te vragen. Vervolgens is gebleken dat eiser nog boetes had openstaan die 15 jaar geleden zijn opgelegd en heeft hij ervoor gekozen om vijf dagen strafrechtelijke detentie te ondergaan. Aansluitend is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld, maar met zijn asielverzoek heeft verweerder verder niets gedaan. Eiser is van mening dat hij bijvoorbeeld naar het aanmeldcentrum (AC) Ter Apel of Schiphol had moeten worden gestuurd en voorts dat ten onrechte de toestemming van de IND voor de inbewaringstelling ontbreekt. Onder verwijzing naar de uitspraak van 5 december 2007 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), LJN: BC1066, stelt eiser zich dat ook bij een asielprocedure verweerder voortvarend dient te handelen. Volgens eiser is zijn zaak van het begin af aan verkeerd aangepakt, te meer daar hij al op 28 november 2008 heeft aangegeven dat hij asiel wilde aanvragen. Eiser erkent dat hij heeft aangegeven geen asiel meer te willen hebben, maar de vraag is of de inbewaringstelling wel juist is. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij een geldig Kroatisch paspoort en een geldig reisbiljet heeft en aangezien voor Kroaten geen visumplicht geldt, hij recht heeft op toegang. Eiser beroept zich daarbij op Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode, hierna: Sgc), in het bijzonder op artikel 5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij aan alle voorwaarden van voormeld artikel 5 voldoet. Hij heeft zich bij de korpschef gemeld, beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en beschikt over voldoende middelen van bestaan. Wat dat laatste betreft, is het proces-verbaal van overbrenging en ophouding (hierna: het proces-verbaal van overbrenging, gedingstuk 12) niet juist. Er is wel geld bij zijn fouillering aangetroffen. Eiser heeft in dit verband verder nog opgemerkt dat het middelenvereiste een Europeesrechtelijk begrip is, dat een bedrag van € 34,- voldoende is en dat per dag dient te worden bekeken of hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij ook naar nationaal recht, voldoet aan de voorwaarden, zoals die zijn gesteld in artikel 12 van de Vw. Eiser heeft daarbij opgemerkt dat het communautaire openbare orde criterium van toepassing is en dat in zijn geval geen sprake is van een persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder c, van het Vb heeft eiser een vrije termijn van drie maanden. In ieder geval had eiser op grond van het tweede lid van dat artikel een termijn van acht dagen dienen te worden gegund om te vertrekken. Voorts is eiser ten onrechte op 28 november 2008 verhoord buiten de aanwezigheid van een advocaat en is hij niet gewezen op zijn recht op rechtsbijstand. Ook op deze grond is de maatregel van bewaring...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT