Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 3 de Diciembre de 2004

Datum uitspraak 3 de Diciembre de 2004
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

3 december 2004

Eerste Kamer

Nr. C03/131HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

  1. [Eiser 1],

  2. [Eiseres 2],

  3. [Eiser 3],

    allen wonende te [woonplaats],

    EISERS tot cassatie,

    advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

    t e g e n

    [Verweerster],

    wonende te [woonplaats],

    VERWEERSTER in cassatie,

    advocaat: mr. M.V. Polak.

  4. Het geding in feitelijke instanties

    Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploot van 25 juni 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de rechtbank te Dordrecht en gevorderd bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren (geheel of gedeeltelijk) en niettegenstaande hoger beroep, verzet of borgtocht, cassatie of enig ander rechtsmiddel:

  5. te verklaren voor recht dat [eiser] c.s. de erfgenamen bij versterf zijn van d.d. 13 november 1997 overleden [betrokkene 1];

  6. de verklaring voor erfrecht d.d. 30 januari 1998, waarin [verweerster] bevoegd en gerechtigd is verklaard om te beschikken over alle tot de nalatenschap van [betrokkene 1] behorende zaken, gelden en vorderingen, nietig te verklaren dan wel te vernietigen;

  7. [verweerster] te veroordelen om op eerste schriftelijke oproep van [eiser] c.s. mee te werken aan het doen van een volledige opgave en afdracht aan hen van de gehele nalatenschap van [betrokkene 1],

    alles met veroordeling van [verweerster] in de kosten van dit geding, de kosten van het beslag daaronder begrepen, met bepaling dat [verweerster] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf 8 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.

    [Eiser] c.s. hebben vervolgens een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid genomen en de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank te 's-Gravenhage.

    Alvorens voor antwoord te concluderen heeft [verweerster] eveneens een conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid genomen.

    De rechtbank heeft bij vonnis van 16 december 1998 [eiser] c.s. niet-ontvankelijk in hun incidentele vordering verklaard, in het incident zich onbevoegd verklaard om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen en de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage verwezen.

    Na verwijzing heeft [verweerster] de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd [eiser] c.s. te veroordelen tot voldoening aan haar van alle kosten, schaden en interessen, die zij leed, lijdt en nog zal lijden als gevolg van het leggen van conservatoir beslag op de nalatenschap en het niet kunnen voldoen aan de tijdige en volledige betaling van de voorlopige aanslag van het recht van successie d.d. 14 september 1998.

    De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 juni 1999 een comparitie van partijen gelast.

    Na de op 5 juli 1999 gehouden comparitie van partijen hebben [eiser] c.s. de vordering in reconventie bestreden en hun eis in conventie vermeerderd met een vordering tot veroordeling van [verweerster] in de kosten van de verhuizing van de roerende zaken vanuit de woning van erflater naar de opslagplaats, alsmede in de kosten van de opslag van die roerende zaken ten bedrage van ƒ 320,-- per maand, en wel vanaf juli 1998 tot en met september 1999 een bedrag van ƒ 4.800,-- en voor opslagkosten na september 1999 een bedrag p.m.

    De rechtbank heeft bij vonnis van 24 mei 2000 in conventie de vorderingen afgewezen en in reconventie de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating door [verweerster] over de door haar geleden schade. Bij eindvonnis van 6 december 2000 heeft de rechtbank de vordering in reconventie toegewezen.

    Tegen de vonnissen van 1 juni 1999 en 24 mei 2000 hebben [eiser] c.s. bij exploot van 21 juli 2000 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit appel is bij het hof ingeschreven onder rolnummer 00/963.

    Tegen het vonnis van 6 december 2000 hebben [eiser] c.s. bij exploot van 2 maart 2001 hoger beroep ingesteld bij voormeld hof, welk appel bij dat hof is ingeschreven onder rolnummer 01/406. In deze laatste zaak heeft [verweerster] incidenteel hoger beroep ingesteld.

    Bij arrest van 15 november 2001 heeft het hof op verzoek van [eiser] c.s. voeging van beide zaken gelast en de zaken naar de rol verwezen voor voortprocederen.

    Het hof heeft bij arrest van 16 januari 2003 (rolnummer 00/963) de bestreden vonnissen bekrachtigd en bij arrest van 16 januari 2003 (rolnummer 01/406) in het principaal beroep [eiser] c.s. niet-ontvankelijk verklaard voor zover hun beroep op het tweede tussenvonnis van 24 mei 2000 betrekking heeft en het bestreden tweede tussenvonnis van 24 mei 2000 bekrachtigd. In het incidentele beroep heeft het hof het bestreden eindvonnis van 6 december 2000 vernietigd, [eiser] c.s. veroordeeld de schade, waaronder kosten en rentederving, aan [verweerster] te voldoen die [verweerster] als gevolg van de in het kader van dit geschil door [eiser] c.s. gelegde conservatoire beslagen heeft geleden, alsmede als gevolg van het niet tijdig en volledig kunnen voldoen aan haar verplichting tot de betaling van de betrokken voorlopige aanslag in het recht van successie, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en het meer of anders door [verweerster] gevorderde afgewezen.

    Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

  8. Het geding in cassatie

    Tegen beide arresten van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatie-dagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    [Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] c.s. mede door mr. L. van Hoppe, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van de bestreden arresten en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.

  9. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) Erflater, [betrokkene 1], is op 13 november 1997 ten gevolge van een verkeersongeval overleden. Hij was ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en had geen nakomelingen.

    (ii) Erflater heeft een testament d.d. 2 september 1982 nagelaten, waarin hij [verweerster] door middel van de volgende clausule tot enig en algeheel erfgename van zijn gehele nalatenschap heeft benoemd:

    "ERFSTELLING.

    Ik benoem tot enige en algehele erfgename van mijn gehele nalatenschap [verweerster], militair, wonende te [woonplaats] - [a-straat 1], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] negentienhonderdzestig."

    Bij testament van dezelfde datum heeft [verweerster] erflater tot haar enige en algehele erfgenaam benoemd. Eveneens op 2 september 1982 hebben erflater en [verweerster] een notarieel samenlevingscontract gesloten, waarin zij hebben verklaard dat zij per 1 oktober 1982 gaan samenwonen en dat zij vanaf die datum een gemeenschappelijke huishouding zullen voeren. Beide partijen hebben bezittingen aangebracht.

    (iii) Op 6 september 1982 hebben erflater en [verweerster] tezamen, ieder voor de onverdeelde helft, een woning in [plaats] in eigendom verkregen. Ze hebben daartoe gezamenlijk een hypothecaire lening gesloten.

    (iv) Op 13 januari 1987 heeft erflater een levensverzekering afgesloten bij N.V. Levensverzekering Maatschappij UAP-Providentia met zichzelf als verzekerde en met als begunstigden (1) de verzekeringnemer, (2) diens weduwe/weduwnaar, (3) diens kinderen, (4) [verweerster], en (5) de wettige erfgenamen van de verzekeringnemer. Bepaald is dat het verzekerde kapitaal ad ƒ 40.633,-- wordt uitgekeerd op de einddatum van de verzekering (24 december 2002) of bij eerder overlijden van de verzekerde, waarna de hoofdverzekering eindigt.

    (v) Op 11 december 1987 zijn erflater en [verweerster] met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd.

    (vi) Op 7 april 1992 hebben zij de rechtbank verzocht tussen hen echtscheiding uit te spreken en de door hen getroffen goederenrechtelijke c.q. vermogensrechtelijke regeling in het vonnis op te nemen. Dit is geschied bij vonnis van 13 april 1992, welk vonnis op 26 mei 1992 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Bodegraven. Op 20 juli 1992 is de notariële verdeling tot stand gebracht, waarbij de woning is toegedeeld aan erflater, onder de verplichting om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen.

    (vii) In artikel 2 onder g van het echtscheidingsconvenant van 7 april 1992 is bepaald dat de onder (iv) bedoelde levensverzekering wordt toebedeeld aan erflater. Op 8 april 1992 heeft erflater de levensverzekeringsmaatschappij verzocht de begunstiging onder deze verzekering in die zin aan te passen dat punt 4 vervalt. Deze wijziging is op 19 mei 1992 doorgevoerd.

    (viii) De familie [eiser c.s.] (de ouders en de broer van erflater) heeft conservatoir beslag laten leggen op de nalatenschap. De voormalige woning van erflater is nadien verkocht; de opbrengst wordt door de notaris in depot gehouden.

    3.2 In dit geding heeft de familie [eiser c.s.] de hiervoor in 1 weergegeven vordering ingesteld. Kort gezegd heeft zij zich erop beroepen dat de uitleg van het door erflater nagelaten testament en meer in het bijzonder van de hiervoor in 3.1 onder (ii) weergegeven clausule, niet naar louter taalkundige maatstaven dient plaats te vinden. Dit testament is opgemaakt in verband met de door erflater en [verweerster] beoogde samenleving en met hun gezamenlijke aankoop van een huis. In dit licht zijn bewoordingen van de hiervoor geciteerde clausule uit het testament onduidelijk omdat niet blijkt of erflater [verweerster] uitsluitend als samenwonende partner tot zijn erfgenaam heeft benoemd. Het feit dat erflater na de beëindiging van de samenleving [verweerster] als begunstigde heeft geschrapt uit de hiervoor in 3.1 onder (iv) bedoelde levensverzekering, wijst erop dat dit inderdaad zijn bedoeling was.

    [Verweerster] heeft de vordering betwist. Mede in het licht van het feit dat aan de erfstelling geen voorwaarde is verbonden, acht zij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT