Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, Arnhem, 10 de Marzo de 2009

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak10 de Marzo de 2009
Uitgevende instantie:Arnhem

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Vreemdelingenkamer

Nevenzittingsplaats Arnhem

Registratienummer: AWB 06/35580

Datum uitspraak: 10 maart 2009

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

inzake

[eiser],

geboren op [geboortedatum] 1967,

v-nummer [nummer]

van Afghaanse nationaliteit,

eiser,

gemachtigde mr. C. Chen,

tegen

de Staatssecretaris van Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,

verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 ingetrokken.

Tegen dit besluit heeft eiser op 21 juli 2006 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 7 september 2006 heeft de rechtbank de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van 30 maart 2000 (kenmerk [nummer]) (hierna: het individueel ambtsbericht) aan de rechtbank toe te zenden.

Bij brief van 28 september 2006 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aan dit verzoek voldaan.

Bij beslissing van 19 december 2006 heeft deze rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke gedeelten van het memorandum van 13 september 1999 en van het memorandum van 21 februari 2000 en de bijlagen gerechtvaardigd is.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van

18 september 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde, mr. C.J. van der Waarde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. van Blankenstein.

Bij brief van 8 oktober 2007 heeft de rechtbank de Minister van Buitenlandse Zaken nadere vragen gesteld.

Bij brief van 5 februari 2008 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gereageerd op de brief van 8 oktober 2007.

Ter zitting van 17 juli 2008 is de openbare behandeling van het beroep voortgezet. Eiser is hierbij verschenen, bijgestaan door mr. F.W. Verbaas, kantoorgenoot van de huidige gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. van Blankenstein. Namens de Minister van Buitenlandse Zaken zijn bovendien verschenen

K. Schaper en H. Tijmes.

Ter zitting is namens de Minister van Buitenlandse Zaken een aanvullend individueel ambtsbericht ten aanzien van eiser ingebracht, met kenmerk [nummer] (hierna: aanvullend individueel ambtsbericht). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.

Eiser heeft bij brief van 22 juli 2008 gereageerd op het aanvullend individueel ambtsbericht.

Bij brief van 7 augustus 2008 is partijen verzocht te berichten of zij toestemming verlenen de procedure buiten zitting af te doen.

Bij brieven van 11 augustus 2008 (verweerder) en 18 augustus 2008 (eiser) hebben partijen hiervoor toestemming gegeven.

Op 7 november 2008 heeft de rechtbank ex artikel 8:29, derde lid, van de Awb bepaald dat beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke gedeelten van het individueel ambtsbericht gerechtvaardigd is. Partijen is vervolgens verzocht aan te geven of zij er, conform artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb mee instemmen dat de rechtbank mede op de grondslag van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht uitspraak doet.

Bij brieven van 24 november 2008 (verweerder) en 3 december 2008 (eiser) hebben partijen toestemming verleend dat op grondslag van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van 17 juli 2008 uitspraak wordt gedaan.

De rechtbank heeft het onderzoek op 9 februari 2009 gesloten.

Feiten

Op 2 december 1997 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf ingediend. Bij besluit van 26 oktober 1998 zijn deze aanvragen afgewezen en is aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend, met ingang van 2 december 1997, geldig tot 2 december 1998.

Tegen dit besluit heeft eiser 19 november 1998 bezwaar ingediend.

Op 30 maart 2000 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op verzoek van verweerder een individueel ambtsbericht ten aanzien van eiser uitgebracht.

Bij besluit van 16 november 2000 is de voorwaardelijke vergunning tot verblijf omgezet in een verblijfsvergunning zonder beperkingen. Hierop heeft eiser zijn bezwaarschrift ingetrokken.

Ingevolge artikel 115, vierde lid, van de Vw 2000 wordt de verblijfsvergunning zonder beperkingen per 1 april 2001 aangemerkt als een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

De beoordeling

  1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.

  2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 ingetrokken. Daartoe stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser in de besluitvorming nooit heeft aangegeven dat hij medeverantwoordelijkheid draagt voor de in de periode 1992-1998 door Jumbush-i-Milli begane oorlogsmisdrijven en mensenrechtenschendingen, hetgeen blijkens het individueel ambtsbericht van 30 maart 2000 onvermijdelijk is. Indien dit tijdig bekend zou zijn geweest, zou niet zijn overgegaan tot vergunningverlening.

    Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat geen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT