Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 27 de Noviembre de 2009

Datum uitspraak27 de Noviembre de 2009
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 08/00316

27 november 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 december 2007, nrs. BK-06/00149 en BK-06/00150, betreffende beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

  1. Geding in feitelijke instanties

    Ten aanzien van belanghebbende is bij in één geschrift vervatte beschikkingen de waarde van de onroerende zaken a-straat 1a en a-straat 1b te Z voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld.

    Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam (hierna: de heffingsambtenaar) bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikkingen gehandhaafd.

    Bij ambtshalve gegeven beschikking van de heffingsambtenaar zijn nadien de waarden van de onroerende zaken verminderd.

    De Rechtbank te Rotterdam heeft bij afzonderlijke uitspraken (nrs. WOZ 05/4093-ZWI en 05/4208-ZWI) de tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en (naar de Hoge Raad verstaat) de beschikkingen gehandhaafd zoals die na de ambtshalve verleende vermindering waren komen te luiden.

    De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

    Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank vernietigd voor zover de heffingsambtenaar in de proceskosten is veroordeeld en de uitspraken voor het overige bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

    Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

    Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

    De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 3 juli 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

    Zowel belanghebbende als het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van de middelen

    3.1. Voor het Hof was uitsluitend in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

    3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat geen plaats is voor een proceskostenvergoeding, omdat (overeenkomstig de stelling van de heffingsambtenaar) geen kosten van verleende rechtsbijstand op belanghebbende drukken.

    3.3. In middel I, dat tegen dit oordeel is gericht, wordt het standpunt ingenomen dat uit het feit dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand per definitie volgt dat kosten op belanghebbende drukken. Dit standpunt is onjuist, zodat het middel in zoverre faalt (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43815, LJN BD0464, BNB 2008/173).

    Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

    3.4. In 's Hofs uitspraak ligt het oordeel besloten dat het mogelijk is om uitsluitend in (hoger) beroep te komen tegen een proceskostenveroordeling, welk oordeel juist is. Middel II dat het tegendeel betoogt, kan derhalve niet tot cassatie leiden.

  4. Proceskosten

    De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president

    J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2009.

    Nr. 08/00316

    Derde Kamer B

    WOZ 1 januari 2005 - 31 december 2006

    PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

    MR. R.L.H. IJZERMAN

    ADVOCAAT-GENERAAL

    Conclusie van 3 juli 2009 inzake:

    X

    tegen

    College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

  6. Inleiding

    1.1 Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 08/00316 naar aanleiding van het beroep in cassatie van belanghebbende, X. In de bij deze conclusie behorende gemeenschappelijke bijlage, die tevens ziet op de zaken met de nummers 08/02053, 08/02569 en 08/02570 van andere belanghebbenden, gaat het om de vraag of aanspraak gemaakt kan worden op een vergoeding van de kosten ter zake van 'door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand' als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna ook: Bpb)(1), indien die rechtsbijstand verleend is door een gemachtigde die tot de belanghebbende in een persoonlijke relatie staat, zoals een familie- of vriendschapsrelatie, huwelijk of samenwonen. In het onderhavige geval is de rechtsbijstand verleend door de broer van belanghebbende.

    1.2 Deze conclusie is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instantie beschreven. Een beschrijving van het procesverloop in cassatie is opgenomen in onderdeel 3. In onderdeel 4 wordt de middelen van belanghebbende besproken, gevolgd door de conclusie in onderdeel 5.

  7. De feiten en het geding in feitelijke instanties

    2.1 Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) van 31 maart 2005 is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1a te Z, voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € 300.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2003 (hierna: WOZ-beschikking I).

    2.2 Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 WOZ van 30 april 2005 is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1b te Z, voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € 245.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2003 (hierna: WOZ-beschikking II).

    2.3 Belanghebbende heeft, door tussenkomst van haar broer A (hierna ook: de gemachtigde), bij brief van 9 mei 2005 bezwaar gemaakt tegen WOZ-beschikking I en bij brief van 6 juni 2005 tegen WOZ-beschikking II.

    2.4 De directeur Gemeentebelastingen Rotterdam (hierna ook: de heffingsambtenaar) heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 2 augustus 2005 zowel het bezwaar tegen WOZ-beschikking I als het bezwaar tegen WOZ-beschikking II ongegrond verklaard.

    Rechtbank

    2.5 Belanghebbende heeft, door tussenkomst van de gemachtigde, tegen de in het vorige onderdeel van deze conclusie genoemde uitspraken op bezwaar bij afzonderlijke beroepschriften(2) beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam (hierna ook: de Rechtbank).(3)

    2.6 Met betrekking tot de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is bij beroepschrift verlangd (beroepschrift blz. 3, eerste alinea):

    (...) veroordeling van de Gemeente in de kosten, daaronder begrepen griffierechten en salaris gemachtigde, ook voor de bezwaarfase.

    2.7 De Rechtbank heeft het geschil als volgt omschreven:

    3.1 In geschil is de waarde van de onroerende zaak. Eiseres (...) bepleit een waarde van ten hoogste € 185.000,- (...).(4)

    2.8 De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard:

    4.12 Uit al het vorenoverwogene volgt dat de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2003 en naar de staat op die datum ten minste € 225.000,- bedroeg.(5) (...)

    2.9 Ten aanzien van het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als beroepsfase heeft de Rechtbank geoordeeld:

    4.14 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 322,- aan kosten van door een derde in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op € 644,- aan kosten van door een derde in de beroepsfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

    2.10 De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraken van 7 april 2006 gegrond verklaard en de heffingsambtenaar in beide zaken veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het bezwaar heeft moeten maken. De Rechtbank heeft deze kosten in beide zaken vastgesteld op € 966 vanwege door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

    Hof

    2.11 De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank bij afzonderlijke beroepschriften hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna ook: het Hof).(6)

    2.12 De heffingsambtenaar heeft in één geschrift de gronden van zijn hoger beroepen aangevoerd. Met betrekking tot een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is het volgende opgemerkt (aanvullend beroepschrift in hoger beroep blz. 1, zevende alinea en blz. 2, eerste alinea):

    Voor een proceskostenveroordeling in de bezwaarfase zie ik geen aanleiding, aangezien niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het verzoek moet worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. In het bezwaarschrift is een dergelijk verzoek niet gedaan. Een nadien ingediend verzoek is dan ook niet-ontvankelijk. De Rechtbank heeft naar mijn mening dan ook ten onrechte een procesvergoeding voor de bezwaarfase toegekend in beide procedures.

    Daarnaast staat in de Nota van Toelichting (Staatsblad 2002, nr. 113, blz. 6) behorende bij het Besluit proceskosten bestuursrecht dat bij veel voorkomende bezwaarprocedures tegen waardebeschikkingen op grond van de Wet WOZ een lager forfaitair bedrag geldt, namelijk € 161.

    Met betrekking tot een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase is in het beroepschrift primair het volgende standpunt ingenomen (aanvullend beroepschrift in hoger beroep blz. 2, tweede en vierde alinea):

    Primair: voor een proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT