Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 8 de Julio de 2009

Datum uitspraak 8 de Julio de 2009
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 08/03498

10 september 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 25 juni 2008, nr. AWB 07/3366, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting alsmede een beschikking als bedoeld in artikel 21a,lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

  1. Het geding in feitelijke instantie

    De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting van belanghebbende voor het jaar 2003, verliezen uit voorgaande jaren verrekend met de belastbare winst van het onderhavige jaar. De aanslag en de beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

    De Rechtbank heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

    De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 8 juli 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

    Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    3.1.1. Sinds 4 juli 1986 wordt van belanghebbende, op de voet van het bepaalde in artikel 15, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) de belasting geheven alsof haar dochtermaatschappij,

    A B.V., in belanghebbende is opgegaan.

    3.1.2. Op 5 juni 2001 is A B.V. in staat van faillissement verklaard. Op 24 juni 2003 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. In het faillissement is een bedrag van circa € 1.260.332 aan schulden onbetaald gebleven.

    3.1.3. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur ter zake van de vrijval van de schulden een bedrag gelijk aan de te verrekenen verliezen van belanghebbende tot de winst van belanghebbende gerekend, zodat de belastbare winst is vastgesteld op € 652.838. Ten gevolge van het gelijktijdig met het afgeven van de aanslag afgeven van een verliesverrekeningsbeschikking is het belastbaar bedrag vastgesteld op nihil.

    3.2. Voor de Rechtbank was - voor zover in cassatie van belang - in geschil of ter zake van de vrijval van schulden winst in aanmerking moet worden genomen in het onderhavige jaar. De Rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.2.3 van het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2002, nr. 37413, LJN AE3269, BNB 2003/44. Naar het oordeel van de Rechtbank is het voortbestaan van de fiscale eenheid terwijl de dochtermaatschappij van rechtswege wordt ontbonden een omstandigheid waaronder het onbetaald blijven van de schulden van de dochtermaatschappij leidt tot een fiscaal relevante vermogensvermeerdering. In een dergelijke situatie wordt de fiscale eenheid immers bevrijd van de schulden van een civielrechtelijk zelfstandig doch fiscaalrechtelijk onzelfstandig onderdeel.

    3.3. Het middel, dat het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel bestrijdt, faalt. Voor zover de schulden van A B.V. onbetaald zijn gebleven, is voor belanghebbende sprake van een fiscaal relevante vermogensvermeerdering op het moment dat A B.V. binnen de fiscale eenheid ophoudt te bestaan als gevolg van de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten. Immers, nadat de dochtermaatschappij is opgehouden te bestaan, is met betrekking tot die vennootschap geen sprake meer van een belastingplichtige welker vermogen op de voet van artikel 15 van de Wet deel uitmaakt van het vermogen van de moedermaatschappij.

  4. Proceskosten

    De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2010.

    HR nr. 08/03498

    Rb nr. AWB 07/3366

    Derde Kamer (A)

    Vennootschapsbelasting 2003

    Sprongcassatie

    PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

    MR. P.J. WATTEL

    ADVOCAAT-GENERAAL

    Conclusie van 8 juli 2009 inzake:

    X HOLDING BV

    TEGEN

    DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

  6. Feiten en procesgang

    1.1. Aan X Holding BV (de belanghebbende) is voor het jaar 2003 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Tegelijk met de aanslag heeft de Inspecteur een beschikking verliesverrekening vastgesteld, waarin de belastbare winst 2003 is verrekend met verliezen uit andere jaren. De belanghebbende heeft tegen zowel die aanslag als die beschikking bezwaar gemaakt. Na ongegrondverklaring daarvan heeft zij beroep ingesteld bij de Rechtbank Breda (de Rechtbank).

    1.2. De Rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:(1)

    2.1. Sinds 4 juli 1986 wordt van belanghebbende, op de voet van het bepaalde in artikel

    15, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb) de belasting geheven alsof haar dochtermaatschappij, A B.V., in belanghebbende is opgegaan.

    2.2. Op 5 juni 2001 is A B.V. in staat van faillissement verklaard. Op 24 juni 2003 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. In het faillissement zijn tot een bedrag van circa € 1.260.332 aan schulden onbetaald gebleven.

    2.3. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur, in afwijking van de ingediende aangifte, ter zake van de vrijval van de schulden een bedrag, gelijk aan de te verrekenen verliezen van belanghebbende, tot de winst van belanghebbende gerekend, zodat de belastbare winst is vastgesteld op € 652.838. Ten gevolge van het gelijktijdig met het afgeven van de aanslag afgeven van een verliesverrekeningsbeschikking is het belastbaar bedrag vastgesteld op nihil.

    1.3. Voor de Rechtbank was in geschil of het genoemde bedrag ad € 652.838 terecht tot de winst is gerekend. De belanghebbende betoogde dat in 2003 fiscaal geen winst hoefde te worden genomen ter zake van vrijval van schulden.

    1.4. De Rechtbank overwoog dienaangaande:

    "4.1.1. In zijn arrest van 18 oktober 2002, nr. 37 413, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/44, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

    "3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat winstneming ter zake van de vrijval, van schulden in een geval als het onderhavige, waarin de vennootschap in staat van faillissement verkeert, in beginsel op zijn vroegst kan plaatsvinden na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.

    3.2.2. Vooropgesteld moet worden dat het Hof zich bij dit oordeel kennelijk en terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat, indien vaststaat of zo goed als zeker is dat een ondernemer bepaalde ondernemingsschulden niet of niet volledig behoeft te voldoen, daarvoor voor die ondernemer een vermogensvermeerdering optreedt die als winst uit onderneming in de zin van evenbedoeld artikel 7 moet worden beschouwd. Zodanige vermogensvermeerdering doet zich echter niet voor indien zoals in het onderhavige geval, de ondernemer is komen te verkeren in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en daarom in staat van faillissement is verklaard. Een debiteur wordt immers niet reeds door zijn faillissement bevrijd van zijn schulden, ook niet na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. Hij kan er dan ook niet vanuit gaan dat hij zijn schulden niet meer behoeft te voldoen (...)

    3.2.3. Het vorenstaande doet niet af aan hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 14 oktober 1992, nr. 28 064, BNB 1992/392. Indien een schuld van een tot een fiscale eenheid behorende vennootschap die in slaat van faillissement is verklaard, onbetaald zal blijven, kan, onder omstandigheden, voor die fiscale eenheid wèl sprake zijn van een fiscaal relevante vermogensvermeerdering."

    4.1.2. Naar het oordeel van de rechtbank is het voortbestaan van de fiscale eenheid terwijl de dochtermaatschappij van rechtswege wordt ontbonden een omstandigheid waaronder het onbetaald blijven van de schulden van de dochtermaatschappij wel leidt tot een fiscaal relevante vermogensvermeerdering. In een dergelijke situatie wordt de fiscale eenheid immers bevrijd van de schulden van een civielrechtelijk zelfstandig doch fiscaalrechtelijk onzelfstandig onderdeel.

    4.1.3. Gelet op het vorenstaande faalt belanghebbendes stelling dat er geen winstneming ter zake van de vrijval van schulden in aanmerking hoeft te worden genomen.

    4.1.4. Belanghebbendes stelling dat de winstneming ter zake van de vrijval van de schulden niet in 2003 maar in 2001 in aanmerking genomen dient te worden kan haar niet baten. Pas op 24 juni 2003, het moment dat het faillissement wegens gebrek aan baten opgeheven wordt en A B.V. van rechtswege ontbonden wordt, wordt de fiscale eenheid bevrijd van de schulden van A B.V."

    1.5. De Rechtbank verwierp ook belanghebbendes subsidiaire standpunt (in 2003 was er geen fiscale eenheid meer) en meer subsidiaire standpunt (schending van het gelijkheidsbeginsel) en verklaarde het beroep ongegrond.

  7. Het geschil in cassatie

    2.1. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de belanghebbende met instemming van de Staatssecretaris(2) tijdig en regelmatig sprongcassatie ingesteld. In cassatie betoogt zij dat zich in casu geen 'omstandigheden' voordoen zoals bedoeld in HR BNB 2003/44 (Fokker II)(3) die nopen tot winstneming, bij de fiscale-eenheidsmoeder, ter zake van de vrijval van schulden van haar failliete dochter, met name niet omdat de belanghebbende de onderneming van haar failliete dochter niet heeft voortgezet. Voorts stelt de belanghebbende dat winstneming wegens schuldvrijval in strijd is met goed koopmansgebruik.

    2.2. De Staatssecretaris betoogt in verweer dat het niet uitmaakt of de onderneming van de failliete dochter al dan niet is voortgezet omdat zich, vanuit de fiscale eenheid...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT