Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Utrecht, 24 de Septiembre de 2009

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak24 de Septiembre de 2009
Uitgevende instantie:Rechtbank Utrecht

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/995039-05 [P]

vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 24 september 2009

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [1964],

wonende te [adres], [woonplaats],

raadsman, mr. D.V.A. Brouwer advocaat te Utrecht.

  1. Onderzoek van de zaak

    De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 3 en 10 september 2009, waarbij de officieren van justitie, mr. H.M.M. Beune en mr. E.C. Visser, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

    De zaak van verdachte is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken van zijn medeverdachten met de parketnummers 16/995041-05 ([bedrijf]) en 16/995030-05

    ([bedrijf]).

  2. De tenlastelegging

    De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

    De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan dan wel opdracht heeft gegeven tot:

    t.a.v. feiten 1en 2: het opzettelijk consumentenvuurwerk aan anderen ter beschikking stellen door [bedrijf];

    t.a.v. feit 3: het opzettelijk rookballen aan een ander ter beschikking stellen door [bedrijf];

    t.a.v. feit 4: het samen met anderen opzettelijk oprichten van een inrichting of de werking daarvan veranderen door meer dan 1000 kg consumentenvuurwerk te leveren en op te slaan door [bedrijf];

    t.a.v. feit 5: het beroepshalve opzettelijk consumentenvuurwerk ter beschikking stellen, zonder dat alle maatregelen zijn genomen om gevaren voor mens of milieu zoveel mogelijk te beperken door [bedrijf];

    t.a.v. feit 6: het door [bedrijf] opzettelijk ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk waarvan het gewicht van de lading van dat vuurwerk meer dan 200 gram was;

    t.a.v. feit7 primair: het samen met anderen opzettelijk niet of niet volledig voeren van de administratie zoals de belastingwetgeving eist, waardoor te weinig belasting werd geheven door [bedrijf];

    subsidiair: het samen met anderen opzettelijk valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie door [bedrijf];

    t.a.v. feit 8: het door [bedrijf] samen met anderen opzettelijk doen van onjuiste aangiften voor de Loonbelasting.

  3. De voorvragen

    Bij feit 5 is door de raadsman aangevoerd dat de tenlastelegging nietig is. De rechtbank zal dit verweer bij het desbetreffende feit bespreken.

  4. De beoordeling van het bewijs

    4.1. Het standpunt van de officier van justitie

    De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 tezamen en in vereniging, opzettelijk heeft begaan. Het ter beschikking stellen aan [betrokkene 1] kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen waardoor zij een gedeeltelijke vrijspraak van feit 1 vordert. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2, 4 en 6 (tezamen en in vereniging), opzettelijk heeft begaan. Ten aanzien van feit 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na 25 oktober 2004 opzettelijk rookballen ter beschikking heeft gesteld aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. De levering van rookballetjes na 25 oktober 2004 aan [betrokkene 4] en [betrokkene 5][betrokkene 8] acht de officier van justitie niet bewezen. Zij vordert vrijspraak voor dit gedeelte van feit 3.

    Ten aanzien van feit 5 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging, opzettelijk heeft begaan. Het feit ten aanzien van [betrokkene 6] kan volgens de officier van justitie echter niet worden bewezen waardoor zij een gedeeltelijke vrijspraak van feit 5 vordert.

    Tot slot acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 7 en 8 heeft begaan en vordert hiervoor vrijspraak.

    4.2. Het standpunt van de verdediging

    Ten aanzien van feit 1 kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen voor wat betreft het ter beschikking stellen van vuurwerk aan [betrokkene 1]. Ten aanzien van [betrokkene 1] is niet ter beschikking gesteld en verdachte heeft aan het handelen van [betrokkene 7] geen feitelijk leiding gegeven, hij wist er zelfs niets vanaf.

    Ten aanzien van feit 2 kan niet uit het dossier blijken dat verdachte wetenschap had van de wijze van levering. Derhalve heeft verdachte geen feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging wat tot vrijspraak zal moeten leiden.

    Er is voorts geen bewijs inzake feit 3 [betrokkene 4] en [betrokkene 8] hebben verklaard dat zij de rookballen voor 25 oktober 2004 opgehaald hebben en ten aanzien van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] kan de vaststelling dat na 25 oktober 2004 is afgeleverd alleen berusten op één geschrift,waardoor vrijspraak dient te volgen.

    Subsidiair kan verdachte niet als feitelijk leidinggever van deze feiten worden aangemerkt, omdat hij niet degene is geweest die contact met de klant gehad heeft en hij ook niet het bestelformulier heeft ingevuld.

    Ten aanzien van feit 4 kan niet bewezen worden dat er meer dan 1000 kg vuurwerk geleverd is aan [betrokkene 9] en [betrokkene 10]. Tevens valt niet in te zien hoe de inrichtingen veranderd zouden kunnen zijn door verdachte.

    Ten aanzien van feit 5 is primair aangevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is en derhalve nietig. Subsidiair acht de raadsman geen bewijs aanwezig voor het niet nakomen van de zorgplicht.

    Ten aanzien van feit 6 dient eveneens vrijspraak te volgen. Verdachte heeft slechts aan Belgische vuurwerkhandelaren vuurwerk ter beschikking gesteld en kan niet verantwoordelijk zijn voor wat er daarna met het vuurwerk is gebeurd. Ter beschikkingstellen dient aldus te worden uitgelegd dat het ziet op overdracht van de feitelijke beschikkingsmacht van een goed. Er is niet in Nederland, maar in België ter beschikking gesteld

    Ten slotte kan de rechtbank ten aanzien van de feiten 7 en 8 ook niet tot een bewezenverklaring komen. Verdachte is in het geheel niet betrokken bij de administratie en in het dossier is geen enkel bewijs te vinden voor betrokkenheid van verdachte bij deze twee fiscale feiten.

    4.3. Inleiding

    4.3.1. Daderschap van de rechtspersoon

    De rechtbank stelt voorop dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten betrekking hebben op het feitelijk leidinggeven aan, dan wel opdracht geven tot, gedragingen van de rechtspersoon [bedrijf] De rechtbank kan slechts tot een veroordeling van verdachte komen voor zover bewezen kan worden dat genoemde rechtspersoon de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Derhalve zal de rechtbank eerst dienen te onderzoeken of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [bedrijf] als dader kan worden aangemerkt van de ten laste feiten.

    ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT