Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Assen, 31 de Diciembre de 2009

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak31 de Diciembre de 2009
Uitgevende instantie:Rechtbank Assen

RECHTBANK ASSEN

Sector Bestuursrecht

Kenmerk: 09/272 BESLU

Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken van 31 december 2009

in het geding tussen

[eiseres], wonende te Emmen, eiseres,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, verweerder.

  1. Procesverloop

    Bij uitspraak van 25 maart 2003 heeft de rechtbank, met vernietiging van het besluit op bezwaar van 28 februari 2002, verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Dit nieuwe besluit heeft betrekking op het besluit van 20 augustus 2001. Verweerder is opgedragen om bij het nemen van dit nieuwe besluit de overwegingen van de rechtbank op te volgen.

    Op 5 maart 2009 heeft verweerder dit nieuwe besluit genomen. Beslist is dat de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 20 augustus 2001 ongegrond zijn.

    Bij brief van 16 april 2009 is beroep ingesteld.

    Verweerder heeft de gedingstukken, voorzien van een verweerschrift, ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hiervan afschriften ontvangen.

    Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 november 2009. Eiseres heeft zich laten bijgestaan door mr. R.H. Edema-Spaans. Voor verweerder is de advocaat mr. W.R. van der Velde verschenen en de heer J.T. Oosterhoff.

  2. Motivering

    De vervoerskostenvergoeding

    Uitgangspunten

    Partijen zijn gebonden aan de beslissing van de rechtbank dat de weigering om eiseres een vergoeding toe te kennen voor het schooljaar 2001/2002 voor het vervoer van haar zoon [zoon] naar de Internationale school te Eerde, niet berust op een toereikende grondslag. Ook zijn zij gebonden aan het oordeel dat bij de onderhavige beslissing door verweerder uitgegaan moet worden van de overwegingen die de rechtbank heeft gegeven.

    Artikel 4, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs (WPO) geeft daarbij de doelstelling aan: indien het bezoeken van een voor de leerling aangewezen school extra reiskosten veroorzaakt, zijn Burgemeester en Wethouders verplicht om de ouder(s) die gehouden is de reiskosten voor het kind te voldoen (onderhoudsplicht) een vergoeding toe te kennen. Voor wat betreft de omvang van die vergoeding geldt dat B&W moeten bepalen welke kosten volgens hun noodzakelijk zijn te achten om naar de betreffende school te reizen.

    Dit wettelijk systeem van compensatie vertoont gelijkenis met het systeem van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning, over welk systeem de Centrale Raad van Beroep (CRvB) recent heeft geoordeeld. De CRvB heeft uiteengezet dat het niet om een bevoegdheid maar om een verplichting tot compensatie gaat, dat die verplichting er toe strekt bepaalde doeleinden te bereiken en dat de wijze waarop het bestuursorgaan met die verplichting omgaat steeds moet staan in het teken van de verplichting om – te trachten – die doeleinden te bereiken. De wijze van invulling van de compensatieplicht kent dus een door de betreffende doeleinden bepaalde harde buitengrens waarbinnen het bestuursorgaan moet blijven (‘de plicht om een resultaat te bereiken’, CRvB 10 december 2008, LJN BG6612). De rechter dient te beslissen of deze maatstaf bij de voorliggende beslissing in acht is genomen. Dat de rechtbank gehouden is tot een terughoudende beoordeling, stemt hiermee niet overeen.

    De buitengrens die, voor zover hier van belang, in acht moet worden genomen is in de WPO – zoals luidend ten tijde hier van belang – vastgelegd:

    Artikel 8. Uitgangspunten en doelstelling onderwijs

    1. Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

    2. Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.

    3. (…)

    4. Ten aanzien van leerlingen die extra zorg behoeven, is het onderwijs gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling.

    5. (…)

    6. (…)

    7. Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat:

      1. de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 4000 uren onderwijs ontvangen,

      2. de leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende jaren de school kunnen doorlopen en

      3. de leerlingen per dag ten hoogste 5,5 uren onderwijs ontvangen, waarbij een evenwichtige verdeling van de activiteiten in acht wordt genomen, tenzij afwijking van dit maximale aantal van belang is in verband met activiteiten in het kader van het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.

      Beslissingen rechtbank

      De rechtbank heeft bij de voorgaande uitspraak aangenomen dat het onderwijs aan de Internationale school te Eerde onderwijs was dat beantwoordde aan de wettelijke doelstelling en waarop [zoon] bij de aanvang van het schooljaar 2001/2002 (het peilmoment) aangewezen was, en dat dit voor extra reiskosten zorgt die onder de werking van artikel 4 van de WPO kunnen vallen.

      Echter, als er meerdere scholen zijn die dergelijk onderwijs aanbieden, dan verdraagt het zich met de bevoegdheid van verweerder om slechts kosten te vergoeden als er extra kosten zijn, en zo deze er zijn, tot het laagste bedrag aan reiskosten. Met andere woorden: de dichtstbijzijnde school is dan maatgevend (aangenomen dat deze zich verdraagt met de keuze tussen openbaar en bijzonder onderwijs).

      Dit punt houdt partijen tot op heden verdeeld doordat verweerder vanaf 20 augustus 2001 (nu meer dan 8 jaar) op het standpunt is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT