Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 2 de Abril de 2010

Datum uitspraak 2 de Abril de 2010
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

08/862 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 januari 2008, 06/1252 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 2 april 2010

  1. PROCESVERLOOP

    Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft zij een verklaring van 10 januari 2008 van haar huisarts en een gastroduodenoscopie-verslag van 1 februari 2002 overgelegd. F. Westerveld te ’s-Gravendeel heeft zich bij brief van

    18 april 2008 als gemachtigde gesteld.

    Op verzoek van het Uwv en met toestemming van de Raad is appellante op het spreekuur van bezwaarverzekeringsarts N. Visser onderzocht, waarna deze op 9 juli 2008 heeft gerapporteerd. Het Uwv heeft op 29 augustus 2008 van verweer gediend.

    Bij brieven van 13 en 23 februari 2009, voorzien van bijlagen, zijn nadere gronden van het hoger beroep ingediend. Het Uwv heeft hier op gereageerd.

    Naar aanleiding van de brief van 24 april 2009 van Westerveld, voornoemd, heeft het Uwv desgevraagd op 28 augustus 2009 gereageerd. Daarbij zijn de rapporten van 24 augustus 2009 van bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersema en van

    28 augustus 2009 van bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts overgelegd.

    Zowel van de zijde van Westerveld als van het Uwv zijn daarna nog reacties ontvangen.

    Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 22 januari 2010. Namens appellante is verschenen Westerveld, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C. van den Berg.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als secretaresse/planner bij een installatiebedrijf voor 19 uur per week. Op 24 april 2001 is zij uitgevallen met burn-outklachten alsmede maagklachten, rugklachten en menstruatiestoornissen. Ingaande 23 april 2002 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verzekeringsarts J.V. Koops rapporteerde op 31 januari 2002 dat appellante geen duurzaam benutbare (arbeids)mogelijkheden bezat. Op 6 maart 2003 werden door deze arts wel (zeer beperkte) mogelijkheden aangenomen en werd een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Arbeidsdeskundige J.E. Uitenhuis kon aan de hand van het CBBS-systeem geen passende functies vinden waarna de arbeidsongeschiktheid ongewijzigd bleef vastgesteld.

    1.2. In het kader van de eenmalige herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit 2004) is appellante op 17 maart 2006 door de arts J.G. Voogd onderzocht waarna deze de FML van 17 maart 2006 heeft opgesteld. Aan de hand van een functieselectie heeft arbeidsdeskundige J.A. Nicolai op 3 april 2006 gerapporteerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 15 tot 25% bedraagt.

    1.3. Bij besluit van 6 april 2006 heeft het Uwv vervolgens de WAO-uitkering van appellante ingaande 5 juni 2006 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. In bezwaar heeft de arts J. Miedema dossieronderzoek verricht en overleg gevoerd met de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT