Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 2 de Diciembre de 2011
Datum uitspraak | 2 de Diciembre de 2011 |
Uitgevende instantie: | Supreme Court (Netherlands) |
2 december 2011
Eerste Kamer
10/03143
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
-
Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
-
de beschikking in de zaak 403624/ FA RK 08-5657 van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2009;
-
de beschikking in de zaak 200.049.498/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 20 april 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
-
-
Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 7 oktober 2011 op die conclusie gereageerd.
-
Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
-
Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 december 2011.
10/03143
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Zitting 23 september 2011
Conclusie inzake
[De man]
tegen
[De vrouw]
Inleiding
-
Het gaat in deze zaak om de door partijen, verder: de man en de vrouw, gesloten overeenkomst van 10 maart 2005 inzake de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap waarin hun huwelijk op 27 december 2004 is omgezet, en wel met name om het niet-wijzigingsbeding van art. 2 dat inhoudt dat de in art. 1 opgenomen overeenkomst inhoudende de verplichting voor de man tot het betalen van partneralimentatie van € 1.067,- bruto per maand totdat de vrouw de vijfenzestig-jarige leeftijd heeft bereikt, niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van wijziging van omstandigheden, tenzij deze wijziging zo ingrijpend is dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
-
De man heeft bij inleidend verzoekschrift verzocht, voor zover in cassatie nog van belang, de door hem te betalen partneralimentatie te wijzigen, stellende dat sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in art. 1:159 lid 3 BW en voorts stellende dat sprake is van nietigheid van het niet-wijzigingsbeding op grond van dwaling nu hij totaal geen besef had van wat de strekking is van een dergelijk beding.
De vrouw heeft verweer gevoerd, onder meer stellende dat partijen bewust een beding van niet-wijziging zijn overeengekomen en dat geen sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man.
-
De rechtbank Amsterdam heeft het verzoek van de man bij beschikking van 26 augustus 2009 afgewezen. De rechtbank...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT