Hoger beroep van Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland), 24 de Enero de 2001

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak24 de Enero de 2001
Uitgevende instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

parketnummer : 20.002787.99

uitspraakdatum : 24 januari 2001

tegenspraak;

GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor strafzaken

A R R E S T

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 11 november 1999 in de strafzaak onder parketnummer 1302/98 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Turkije), op [datum] 1965,

wonende te [plaats] (BelgiÎ), [adres],

thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Torentijd te Middelburg (Zl)

thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

De tenlastelegging

Het hof overweegt ambtshalve met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging het volgende:

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt in de inleidende dagvaarding van verdachte, gedateerd 15 juni 1998, voor de opgave van het feit verwezen naar de omschrijving zoals gegeven in het bevel gevangenhouding van 8 april 1998. Vervolgens wordt op die inleidende dagvaarding vermeld dat in dat bevel gevangenhouding door de arrondissementsrechtbank de tegen verdachte gerezen verdenking van het bevel tot bewaring van 30 maart 1998 is overgenomen en dat in het bevel tot bewaring door de rechter-commissaris is verwezen naar de de vordering tot inbewaringstelling van 30 maart 1998 en de vordering tot gerechtelijk vooronderzoek van 19 januari 1998.

In de vordering tot inbewaringstelling wordt de verdachte verweten zich te hebben schuldig gemaakt aan 1: overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en 2: medeplegen van overtreding van artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet.

Bij de vordering tot gevangenhouding, tevens nadere vordering ex artikel 67b van het Wetboek van Strafvordering van 8 april 1998, heeft de officier van justitie tevens de gevangenhouding gevorderd terzake een derde feit, te weten primair medeplegen van overtreding van artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet en subsidiair medeplegen van overtreding van artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet.

In de aanhef van het bevel tot gevangenhouding van 8 april 1998 staat vermeld dat de beschikking is gewezen op de vordering van de officier van justitie van 8 april 1998 strekkende tot het bevelen van de gevangenhouding van verdachte en tevens op de aanvullende vordering ex artikel 67b van het Wetboek van Strafvordering. In de overwegingen wordt echter niet meer verwezen naar die aanvullende vordering.

Het hof gaat er van uit dat hier sprake is van een kennelijke omissie en dat vanaf 8 april 1998 de gevangenhouding van de verdachte mede was gebaseerd op het hiervoor omschreven derde feit.

Tijdens het verhoor van verdachte in raadkamer op 8 april 1998 heeft de officier van justitie de verdenking van invoer van heroÔne (het derde feit, vermeld op de aanvullende vordering) genoemd en de verdachte en diens raadsman zijn hierop gehoord.

Voor alle procespartijen moet derhalve duidelijk zijn geweest dat vanaf 8 april 1998 de gevangenhouding van de verdachte mede was gebaseerd op dat feit.

Ter terechtzitting van de arrondissementsrechtbank op 7 december 1998 heeft de officier van justitie een vordering nadere omschrijving telastelegging overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering gedaan. De raadsman heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen.

Op de vorderingen van de officier van justitie zijn op de terechtzittingen van de rechtbank van 20 augustus 1999 en 28 oktober 1999 alsnog wijzigingen van de tenlastelegging toegelaten.

Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting van het hof van 28 maart 2000 alsnog bezwaar gemaakt tegen deze -door de rechtbank- toegelaten wijzigingen.

Het hof overweegt daaromtrent:

Blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank van 20 augustus 1999 en 28 oktober 1999 heeft de raadsman geen bezwaar gemaakt tegen de op die zittingen gedane vorderingen van de officier van justitie tot wijziging van de tenlastelegging en heeft de rechtbank op beide terechtzittingen de vorderingen toegewezen.

Tegen deze beslissingen is, gelet op het bepaalde in artikel 406 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, hoger beroep mogelijk, zij het eerst bij gelegenheid van de einduitspraak.

Waar in hoger beroep thans uitdrukkelijk de betreffende beslissing wordt aangevochten, beschouwt het hof het door verdachte ingestelde appËl als mede gericht tegen deze beslissing tot toelating van de door de officier van justitie gevorderde wijzigingen van de tenlastelegging.

Het hof is ondanks de eerder door de raadsman ingenomen proceshouding van oordeel dat door of namens de verdachte in hoger beroep over bedoelde beslissingen van de rechtbank kan worden geklaagd, aangezien de verdachte niet de dupe mag worden van misslagen die door zijn raadsman in eerste aanleg zijn gemaakt.

Door de raadsman van de verdachte is als bezwaar tegen de wijziging van de tenlastelegging voor wat betreft feit 5 aangevoerd -zakelijk weergegeven-:

Het tijdsbestek van de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie is uitgebreid van (oorspronkelijk) 10 november 1997 tot en met 27 maart 1998, naar (thans) 1 maart 1993 tot en met 27 maart 1998. Bij de toelating van de gevorderde wijziging is miskend dat hierdoor andere feitelijke gedragingen, en daarmede andere feiten in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, aan de tenlastelegging ten grondslag zijn gelegd, dan oorspronkelijk het geval was.

Er is in ieder geval geen sprake van "gelijktijdigheid" van de later toegevoegde gedragingen ten opzichte van de oorspronkelijk tenlastegelegde. Er dient zich hier evenmin een omstandigheid voor, op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat er desondanks sprake is van hetzelfde feitencomplex in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.

De toegestane vordering dient daarom alsnog te worden afgewezen.

Het hof overweegt hieromtrent:

De door de raadsman bestreden wijziging van de tenlastelegging betreft een verruiming van de periode waarin het tenlastegelegde strafbare feit, te weten de deelname aan een criminele organisatie, zou zijn gepleegd.

Het tenlastegelegde feit betreft een voortdurend delict, dat -blijkens de gevorderde wijziging- zich uitstrekt over een langere periode en eerder blijkt te zijn begonnen, maar waarbij sprake is van dezelfde deelnemers aan de organisatie en soortgelijke gedragingen.

Naar het oordeel van het hof blijft hier derhalve sprake van "hetzelfde feit" in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en heeft de eerste rechter de gevorderde wijziging dan ook terecht toegelaten.

Door de raadsman van de verdachte is als bezwaar tegen de wijziging van de tenlastelegging voor wat betreft de feiten 1 en 3 aangevoerd -zakelijk weergegeven-:

De feiten die cliÎnt oorspronkelijk reeds werden verweten betroffen -kort gezegd- de invoer van een hoeveelheid heroÔne.

Subsidiair is hieraan toegevoegd dat cliÎnt heroÔne zou hebben afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig gehad (feit 1 subsidiair) c.q. vervoerd, verkocht, afgeleverd en/of verstrekt (feit 3 subsidiair).

Ten aanzien van de aan de feiten 1 en 3 toegevoegde subsidiaire verwijten moet worden geoordeeld dat hierdoor andere feiten in de zin van artikel 68 Sr. zijn tenlastegelegd, dan oorspronkelijk onder 1 respectievelijk 3 waren opgenomen, zodat de toegestane vorderingen alsnog dienen te worden afgewezen.

Het hof overweegt hieromtrent:

Onder 1 en onder 3 was oorspronkelijk aan de verdachte tenlastegelegd -zakelijk weergegeven- overtreding van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A, van de Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroÔne.

Op vordering van de officier van justitie is aan het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde subsidiair toegevoegd -zakelijk weergegeven- het afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben (feit 1) c.q. het vervoeren, verkopen, afleveren en/of verstrekken (feit 3).

De subsidiair toegevoegde gedragingen betroffen steeds dezelfde partij heroÔne die primair was tenlastegelegd.

In artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet is bepaald: "Onder binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel... 2, is begrepen: ..........elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht....".

Derhalve ziet de overtreding van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A, van de Opiumwet behalve op het feitelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, tevens op allerlei handelingen die in Nederland zijn gepleegd ten aanzien van die middelen, zoals het afleveren, vervoeren, verstrekken, verkopen en aanwezig hebben.

Bovendien geldt -zowel voor wat betreft feit 1 als voor wat betreft feit 3- dat de subsidiair tenlastegelegde gedragingen telkens in of omstreeks dezelfde periode zijn gepleegd en dezelfde partij betreffen als de primair tenlastegelegde.

Naar het oordeel van het hof is er derhalve -tussen de in het primaire en subsidiaire deel van de tenlastelegging omschreven feiten- sprake van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en het verwijt aan de verdachte dat van "hetzelfde feit" in de zin van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT