Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, 6 de Julio de 2006

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 6 de Julio de 2006
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

SECTOR STRAFRECHT

MEERVOUDIGE KAMER

(VERKORT VONNIS)

parketnummer 09/757380-06

's-Gravenhage, 6 juli 2006.

De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]

wonende te [adres],

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichtingen Midden Holland,

locatie Haarlem te Haarlem.

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 juni 2006 en 22 juni 2006.

De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.

Er hebben zich elf benadeelde partijen gevoegd.

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde telastlegging onder 1.primair, 2.primair, 3.primair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 4. primair en 5. telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

De officier van justitie heeft bovendien geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen ADO Den Haag NV (€ 307,61), [benadeelde partij 2] (€ 6.500,-), [benadeelde partij 3] (€ 2.819,95), [benadeelde partij 4] (€ 7.394,-), [benadeelde partij 5] (€ 3.000,-), [benadeelde partij 6] ( € 4.910,-), [benadeelde partij 7] (€ 2.850,-), [benadeelde partij 8] (€ 2.500,-) en [benadeelde partij 9] (€ 2.575,-) en tot gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde partij 10] (tot een bedrag van € 3.194,-) en [benadeelde partij 11] (tot een bedrag van € 4.045,-) en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 11] voor het overige. Voorts verzoekt de officier van justitie om te bepalen dat bij betaling door ÈÈn van de medeverdachten, verdachte niet meer tot betaling gehouden is. Tot slot vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

De telastlegging.

Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.

Geldigheid van de dagvaarding.

Ambtshalve overweegt de rechtbank dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig is voorzover daarin onder 2 subsidiair het treffen van voorbereidingshandelingen voor doodslag is telastgelegd. Daarmee voldoet de dagvaarding op dit punt niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaart de dagvaarding daarom nietig voor zover daarin voorbereidingshandelingen voor doodslag zijn telastgelegd.

De rechtbank overweegt voorts ambtshalve dat de telastlegging onder 3 subsidiair, daar waar het gaat om het in de derde alinea genoemde treffen van voorbereidingshandelingen voor het plegen van 'misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld', niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, aangezien het door de gekozen formulering voor verdachte onduidelijk blijft op welke misdrijven wordt gedoeld. De rechtbank verklaart de dagvaarding ten aanzien van de geciteerde zinsnede nietig.

Vrijspraak.

Ontploffing (vuurwerkbom)

Ten aanzien van het onder 1 primair, onder b) telastgelegde 'teweegbrengen van een ontploffing' is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende (technisch) bewijs bevat voor de stelling dat het in de telastlegging genoemde tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom gemeen gevaar voor goederen of personen zou kunnen opleveren. De door sommige medeverdachten genoemde drukgolf is voor het aannemen van gemeen gevaar voor goederen of personen ten aanzien van deze vuurwerkbom onvoldoende. Van dit onderdeel van de telastlegging dient verdachte te worden vrijgesproken.

Poging moord/doodslag

Nu niet is gebleken van voorbedachten rade, moet verdachte van de onder 2 primair telastgelegde poging tot moord worden vrijgesproken, alsmede van de onder 2 subsidiair telastgelegde voorbereidingshandelingen voor moord. Voorts is niet gebleken dat verdachte een mes of ander scherp of puntig voorwerp heeft meegenomen naar Den Haag, of ervan op de hoogte was dat ÈÈn van zijn medeverdachten een dergelijk voorwerp bij zich had. Uit diverse verklaringen blijkt wel dat een groot deel van de groep AJAX-supporters die op 10 februari 2006 naar het ADO-honk optrok, stokken, andere slagwerktuigen en paraplu's bij zich droeg. De rechtbank acht dit echter onvoldoende voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het steken met een scherp of puntig voorwerp, laat staan een mes, waarmee de verwondingen van slachtoffer [slachtoffer 2] kunnen worden verklaard. Het feit dat achteraf drie messen zijn aangetroffen in een auto respectievelijk op de route die de groep heeft afgelegd,

maakt dit niet anders. De rechtbank merkt in dit verband op dat de door de officier van justitie aangehaalde Beverwijk-zaak, waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen, een eenmalige gebeurtenis betrof. Naar aanleiding van die zaak kan niet gezegd worden dat het steken met messen of andere puntige voorwerpen bij supportersgeweld een zodanig algemeen verschijnsel is geworden dat het oordeel moet zijn dat deze verdachte, toen hij met zijn medeverdachten op stap ging, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er die avond gestoken zou worden.

Nu bij verdachte het opzet op de poging tot doodslag heeft ontbroken, dient hij daarvan te worden vrijgesproken.

Voorbereidingshandelingen zware mishandeling

Ten aanzien van de onder 2 subsidiair telastgelegde voorbereidingshandelingen voor zware mishandeling overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft weliswaar voorwaardelijk opzet gehad op het medeplegen van de onder feit 3 telastgelegde pogingen tot zware mishandeling, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van strafbaarheid ex artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervoor is de zwaardere opzetvariant 'oogmerk' benodigd. Nu niet is komen vast te staan dat verdachte dit oogmerk had, dient hij van de subsidiair telastgelegde voorbereidingshandelingen voor zware mishandeling eveneens te worden vrijgesproken.

Deelneming aan een criminele organisatie

Aan verdachte is telastgelegd dat hij - kort gezegd - heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, zoals strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Op grond van de inhoud van het dossier is duidelijk geworden dat de actie van 10 februari 2006 een georganiseerd karakter had. Uit diverse verklaringen van medeverdachten is gebleken dat in de week voorafgaande aan 10 februari (onder andere tijdens de wedstrijd AJAX-Willem II) al is gesproken over "naar Den Haag" gaan, waarmee kennelijk werd gedoeld op een treffen met ADO-supporters. Niet helemaal duidelijk is geworden welke personen daarover met elkaar hebben gesproken. In het dossier bevinden zich verklaringen van verdachten dat zij met sms-berichten zijn opgeroepen om op genoemde datum naar het AJAX-home te komen, waar op die dag een cocktailparty werd georganiseerd. Er is verklaard dat tijdens deze bijeenkomst routebeschrijvingen naar het ADO-stadion voorhanden waren, evenals stokken, knuppels etc. Op enig moment zijn ook poten van tafels en stoelen in het AJAX-home gesloopt. Er is geroepen "we gaan" en een grote groep verliet vervolgens het pand. Buiten - zo volgt uit diverse verklaringen - stonden mensen die anderen de auto's wezen, waarin zij naar Den Haag konden meerijden. Er is gebeld naar een medeverdachte in Den Haag om te informeren of het rustig was in Den Haag. Bij het ADO-stadion aangekomen is de groep op georganiseerde wijze uit de auto's gestapt en opgelopen naar het ADO-honk, waarbij is geroepen dat men bij elkaar moest blijven.

Het begrip organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr wordt blijkens eerdere rechtspraak omschreven als iedere samenwerking van feitelijke aard tussen twee of meer personen, met een zekere structuur en een zekere duurzaamheid. Het samenwerkingsverband moet een gemeenschappelijk doel hebben en haar deelnemers moeten in dat samenwerkingsverband actief zijn ter verwezenlijking van dat doel. Van een criminele organisatie is eerst sprake wanneer de doelstelling van de organisatie (mede) is het plegen van strafbare feiten.

De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband dat het doel had strafbare feiten te plegen. Het feit dat de actie op 10 februari 2006 was georganiseerd betekent nog niet dat die actie het uitvloeisel is geweest van de activiteiten van een organisatie in vorenbedoelde zin. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van het bestaan van een dergelijke organisatie onder meer gewezen op afspraken over kleding, het achterlaten en/of uitzetten van mobiele telefoons, het niet noemen van namen bij aanhouding en het schonen van een website achteraf, doch die afspraken hebben merendeels betrekking op de actie van 10 februari 2006 en zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het bestaan van een dergelijke organisatie te kunnen aannemen. Ook voor het overige bevat dit dossier onvoldoende om bewezen te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT