Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Utrecht, 20 de Diciembre de 2012
Spreker | gepubliceerd |
Datum uitspraak | 20 de Diciembre de 2012 |
Uitgevende instantie: | Rechtbank Utrecht |
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 12/3518, SBR 12/3519 en SBR 12/4273
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2012
op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening
in de zaak tussen
[eiser], handelend onder de naam [bedrijf 1], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht,
en
de korpschef van de politieregio Utrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. G.B.A. van der Wulp, werkzaam bij de politieregio Utrecht.
Procesverloop
Bij besluiten van 30 augustus 2012, verzonden 4 september 2012, heeft verweerder de aan eiser verleende toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) voor het verrichten van werkzaamheden bij respectievelijk [bedrijf 2] en [bedrijf 1] ingetrokken.
Tegen deze besluiten heeft eiser op 9 oktober 2012 bezwaar gemaakt. Op 18 oktober 2012 heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening tegen deze besluiten te treffen. Deze verzoeken zijn geregistreerd onder de nummers SBR 12/3518 en SBR 12/3519.
Bij besluit van 6 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen de besluiten van 30 augustus 2012 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep bij deze rechtbank ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer SBR 12/4273.
De voorzieningenrechter heeft eisers verzoek om voorlopige voorziening, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelijk gesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de behandeling ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest. In verband daarmee heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend. In dit kader is verweerder bij brief van 3 december 2012 verzocht de processen-verbaal van een tweetal incidenten bij café [café 1] in de nacht van 29 mei 2012 in ongeanonimiseerde vorm over te leggen, zonodig met een beroep op artikel 8:29 van de Awb. Verweerder heeft bij brief van 5 december 2012 aan dit verzoek voldaan.
Nadat de partijen toestemming hebben verleend om uitspraak te doen zonder nader onderzoek ter zitting, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heden gesloten.
Overwegingen
-
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
-
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
-
Deze situatie doet zich hier voor. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het, gelet op de hierna volgende overwegingen, voldoende aannemelijk is geworden dat eiser zich in de nacht van 29 mei 2012 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van twee personen. Zij acht het niet aannemelijk dat hetgeen aan belastend materiaal in het dossier aanwezig is, door aanvullend materiaal of het horen van getuigen zal worden weerlegd. Ter zitting hebben beide partijen te kennen gegeven zich er niet tegen te verzetten dat de voorzieningenrechter ook uitspraak doet in de hoofdzaak.
Ten aanzien van het beroep (SBR 12/4273):
-
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, voor zover hier van belang, stelt een beveiligingsorganisatie geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef in de regio waar de beveiligingsorganisatie dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid, eerste volzin, van de Wpbr, voor zover hier van belang, wordt de toestemming, bedoeld in het tweede lid, onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Wpbr kan verweerder de toestemming intrekken, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet verleend zou zijn, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
-
De Minister van Justitie heeft criteria voor het beoordelen van bekwaamheid en betrouwbaarheid, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr, neergelegd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, Stcrt. 1999, nr. 60, p. 28 (hierna: de Circulaire).
Volgens paragraaf 2.1, getiteld “Betrouwbaarheid”, aanhef en onder c, van de Circulaire wordt toestemming als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wpbr onthouden indien op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten of deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
In paragraaf 2.1 wordt verder vermeld dat het er daarbij om gaat dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal volgens deze passage slechts sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Volgens deze passage kunnen voorts tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of (dag)rapporten ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau te werken, waarbij het van belang is dat tegen betrokkene nog een serieuze verdenking bestaat.
Op grond van paragraaf 2.1.1 van de Circulaire, getiteld ‘Hardheidsclausule’, kan de korpschef van de betreffende regio van het vorenstaande afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan voor de betrokkene een onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
-
Bij besluit van 18 augustus 2010 is aan [bedrijf 2] voor eiser voor drie jaar toestemming verleend als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wbpr, voor het verrichten van werkzaamheden in het bedrijf.
Bij besluit van 1 augustus 2011 is eenzelfde toestemming verleend aan [bedrijf 1].
-
Bij brief van 31 juli 2012 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voornemen de verleende toestemmingen in te trekken. Aanleiding hiervoor is dat uit een politieregistratie blijkt dat eiser op dinsdag 29 mei 2012 omstreeks 3.00 uur op de [straat] in Utrecht betrokken is geweest bij een vechtpartij met bezoekers van café [café 1], [adres]. Eiser is als verdachte gehoord en er is proces-verbaal tegen hem opgemaakt ter zake van mishandeling. Tijdens een hoorzitting op 14 augustus 2012 heeft eiser zijn zienswijze tegen dit voornemen kenbaar gemaakt.
-
Door middel van een tweetal besluiten van 30 augustus 2012 heeft verweerder de ten name van eiser gestelde toestemmingen ingetrokken. Bij het besteden besluit zijn de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
-
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat aan de hand van de afgelegde verklaringen in het proces-verbaal met registratienummer PL0910 2012165073, dat tegen eiser is opgemaakt en op 25 juli 2012 is gesloten, is komen vast te staan dat eiser zich op de genoemde plaats en het genoemde tijdstip schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van twee mannen.
Eiser heeft daarbij meerdere malen, als eerste, geweld toegepast.
Aan het bestreden besluit is verder ten grondslag gelegd dat uit een proces-verbaal van 14 september 2012 blijkt dat in de nacht van 11 september 2012 op woensdag 12 september 2012 is geconstateerd dat eiser, ondanks de bekendmaking dat de verleende toestemming was ingetrokken, toch beveiligingswerkzaamheden bij café [café 1] heeft verricht.
Verweerder acht de verweten feiten ernstig van aard en schadelijk voor de belangen van de veiligheidszorg en de goede naam van de bedrijfstak. De verweten feiten leiden tot de conclusie dat eiser onvoldoende betrouwbaar is, zodat de toestemming op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wbpr moet worden ingetrokken en aan de hardheidsclausule geen toepassing kan worden gegeven.
-
Eiser heeft betoogd dat hij zich in de nacht van 29 mei 2012 niet aan mishandeling schuldig heeft gemaakt. Hij heeft gesteld dat verweerder ten onrechte is afgegaan op de verklaringen die door de aangevers, de getuigen en zijn collega [collega] zijn afgelegd.
Er is volgens eiser geen sprake van geweest dat hij, zoals verweerder stelt, als eerste geweld heeft toegepast. Eiser is, naar hij stelt, de-escalerend opgetreden door één van de mannen naar de overkant van de straat te duwen, uit de drukte voor café [café 1]. Eiser heeft betoogd dat van een tweede incident in de nacht van 29 mei 2012 bij café [café 1] processen-verbaal met registratienummer PL0910 2012119140 zijn opgemaakt tegen [collega]. Deze processen-verbaal bevatten volgens eiser voor hem ontlastende gegevens, ze kunnen niet los worden gezien van de...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT