Wraking van Gerechtshof Den Haag (Nederland), 12 de Febrero de 2013
Spreker | gepubliceerd |
Datum uitspraak | 12 de Febrero de 2013 |
Uitgevende instantie: | Gerechtshof Den Haag (Nederland) |
GERECHTSHOF DEN HAAG
nummer :AWB 13/00160
nummer hoofdzaak :BK-12/00289
Beslissing van de wrakingskamer van 12 februari 2013
op het schriftelijke verzoek van [X], hierna: verzoeker, strekkende tot wraking van de voorzitter en leden van de meervoudige belastingkamer van het Hof, in na te melden procedure.
De procedure
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 februari 2012, nr. AWB 111/6135, betreffende de aan hem
voor het jaar 2007 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen. Het hoger beroep is in behandeling bij de meervoudige belastingkamer van het Hof onder kenmerknummer BK-12/00289.
1.2. Bij faxbericht van 25 januari 2013, ingekomen op 28 januari 2013, heeft verzoeker
een verzoek tot wraking ingediend van de voorzitter en leden van de meervoudige
belastingkamer van het Hof, bestaande uit mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel.
1.3. De voorzitter en de leden van de meervoudige belastingkamer hebben te kennen
gegeven niet in de wraking te berusten.
1.4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 6 februari 2013 ter openbare zitting behandeld. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
1.5. Volgens het verzoekschrift en het ter zitting verhandelde zijn voornoemde raadsheren - zakelijk weergegeven - om de volgende reden gewraakt. De zaak van mevrouw [Y], die veel potentiële raakvlakken heeft met de zaak van verzoeker, betreffende eveneens de voor het jaar 2007 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, wordt door dezelfde, voornoemde raadsheren behandeld, waarbij beide zaken direct achter elkaar zijn ingeroosterd. In de procedure van mevrouw [Y] is dezelfde problematiek aan de orde, namelijk waar zij wonen, of zij fiscale partners van elkaar zijn en of zij beiden inkomsten uit aanmerkelijk belang hebben genoten ter zake van dezelfde vennootschap. Het Hof heeft door zijn voornemen voornoemde zaak buiten afwezigheid van verzoeker te behandelen het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. De Inspecteur heeft verder niet aan zijn plicht voldaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding te brengen, waarop het Hof tijdens het vooronderzoek had moeten toezien. Het Hof had om die reden de zaak voorshands moeten terugwijzen naar de rechtbank. Gelet op het een en ander in onderlinge samenhang bezien hebben genoemde raadsheren volgens verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt bij de...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT