Hoger beroep van Council of State (Netherlands), Gravenhage, 6 de Febrero de 2013

Datum uitspraak 6 de Febrero de 2013
Uitgevende instantie:'s-Gravenhage

201212023/1/V3.

Datum uitspraak: 6 februari 2013

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 18 december 2012 in zaak nr. 12/37978 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 18 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. 201210107/1/V3, ter zitting behandeld op 28 januari 2013, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Veelen-de Hoop, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. W. Fairweather, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

  1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

  2. De vreemdeling klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de systematiek van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) niet kan worden afgeleid dat de onderbreking van de bewaring met het oog op de tenuitvoerlegging van een strafvonnis per definitie in strijd is met de Terugkeerrichtlijn dan wel het nuttig effect aan de Terugkeerrichtlijn ontneemt. Hij betoogt in dit verband bovendien dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 6 december 2012, C-430/11, Sagor, (www.curia.europa.eu; hierna: het arrest Sagor) niet kan slagen, omdat gesteld noch gebleken is dat aan het strafvonnis, dat in het onderhavig geval voorafgaand aan de maatregel van bewaring ten uitvoer is gelegd, illegaal verblijf ten grondslag lag.

    Hiertoe voert de vreemdeling aan dat de rechtbank uit het arrest Sagor ten onrechte afleidt dat de Terugkeerrichtlijn zich slechts verzet tegen het hangende de terugkeerprocedure ten uitvoer leggen van strafrechtelijke sancties opgelegd wegens illegaal verblijf. Hij verwijst hierbij naar de punten 32 en 43 van voormeld arrest, welke volgens hem zien op iedere tenuitvoerlegging van een strafvonnis ongeacht welk strafbaar feit aan dat vonnis ten grondslag ligt.

    Verder wijst hij op punt 48 van het arrest van het Hof van 6 december 2011, C-329/11, Achughbabian (www.curia.europa.eu; hierna: het arrest Achughbabian). Volgens de vreemdeling is de terugkeerprocedure die is aangevangen met de maatregel van bewaring van 30 mei 2012 onderbroken door de tenuitvoerlegging van een strafvonnis. Zijn houding is voorts niet van belang bij de bepaling of de tenuitvoerlegging van een strafvonnis een maatregel is in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn dan wel of de verplichting voor een lidstaat om de Terugkeerrichtlijn loyaal uit te voeren aan de tenuitvoerlegging van een strafvonnis wegens illegaal verblijf in de weg staat.

    2.1. Voor zover de vreemdeling heeft beoogd te betogen dat de strafrechtelijke detentie die aan de maatregel van bewaring vooraf is gegaan onrechtmatig is, kan aan een inhoudelijke beoordeling van dit betoog niet worden toegekomen, nu het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) toegekende bevoegdheden. De Afdeling begrijpt grief 1 evenwel zo, dat tevens is beoogd te betogen dat de thans ter beoordeling voorliggende maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat het na het opheffen van de eerdere bewaring, gevolgd door een strafrechtelijke detentie, niet geoorloofd was hem opnieuw in bewaring te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT