Wraking van Rechtbank Oost-Nederland, 28 de Marzo de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak28 de Marzo de 2013
Uitgevende instantie:Rechtbank Oost-Nederland

beschikking

RECHTBANK OOST-NEDERLAND

Wrakingskamer

zaaknummer: 13-489

Beschikking van 26 maart 2013

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker tot wraking,

advocaat mr. H.O. den Otter te Arnhem,

tegen

mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens, in hun hoedanigheid van rechter.

  1. De procedure

    Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - het schriftelijke wrakingsverzoek van 27 februari 2013 met bijlagen, waaronder:

    - het procesverbaal van de terechtzitting in de zaken met parketnummer 05/900452-12 en 05/720717-12 van 22 januari 2013;

    - een “verzoek herziening beslissing 24 januari 2013/verzoek tot voorzittersbeslissing” gedateerd 4 februari 2013 (verder: de brief van 4 februari 2013)

    - een brief van C. van Linschoten als voorzitter van de kamer die de zaken met parketnummer 05/900452-12 en 05/720717-12 behandelde gedateerd 18 februari 2013 (verder: de brief van 18 februari 2013)

    - het schriftelijke verweer van mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en

    F.J.H. Hovens van 5 maart 2013;

    - de pleitnotities van mr. H.O. den Otter, overgelegd ter zitting van 19 maart 2013;

    - de notities van mr. J. Grijns, officier van justitie, overgelegd ter zitting van 19 maart 2013.

    Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:

    - verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem;

    - mr. J. Grijns, officier van justitie.

    Mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

  2. Het wrakingsverzoek

    2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens als rechter in de zaken met parketnummer 05/900452-12 en 05/720717-12 tegen verzoeker als verdachte.

    2.2 Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft in zijn strafzaak ter terechtzitting en in de brief van 4 februari 2013 verzocht om getuigen te (doen) horen en om onderzoekshandelingen te verrichten, maar deze verzoeken zijn op onbegrijpelijke gronden en steeds ten nadele van verzoeker afgewezen, telkens op een manier die maakt dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

    Het is onduidelijk waarom de rechtbank (mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens) zijn verzoeken voor aanvullend onderzoek niet heeft getoetst aan het verdedigingscriterium maar, met als motivering dat de verzoeken niet vóór de in artikel 263 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) genoemde termijn van 10 dagen voor de zitting zijn gedaan, aan het (zwaardere) noodzakelijkheidscriterium. Artikel 263 Sv is niet van toepassing nu de verzoeken zijn gedaan in aanloop van een regiezitting, waarop geen wettelijke regeling ziet. Uit jurisprudentie (waarbij verzoeker met name verwijst naar een uitspraken van respectievelijk de rechtbank Haarlem van 28 januari 2010 en de rechtbank Den Bosch van 14 september 2012) volgt dat de 10-dagen termijn van artikel 263 Sv juist niet gehanteerd wordt bij regiezittingen.

    Daarbij komt dat verzoeker onvoldoende tijd heeft gehad...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT