Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 18 de Junio de 2013

Datum uitspraak18 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

12/878 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011, 11/3502 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] (appellante) te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Datum uitspraak: 18 juni 2013

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.P.M. van Gerven, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft het college bij brief van 12 maart 2013 nadere inlichtingen aan de Raad verstrekt.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2013. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

  1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

    1.1. Appellante ontving vanaf 20 april 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande verhoogd met een toeslag van 20%. Appellante woonde van 11 mei 2006 tot 25 januari 2010 op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] (adres 1). Vanaf 25 januari 2010 woont appellante op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] (adres 2).

    1.2. Naar aanleiding van een vermoeden dat appellante werkzaamheden verricht als oproepkracht op de [naam bazaar], heeft de sociale recherche van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (sociale recherche) op verzoek van het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche onder meer dossieronderzoek verricht, informatie ingewonnen, getuigen gehoord en appellante verhoord. Tijdens het onderzoek is het vermoeden gerezen dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met R. [A.] ([A.]) en dat haar meerderjarige zoon bij haar woont. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een Proces-verbaal uitkeringsfraude van 6 juli 2010.

    1.3. Bij besluit van 23 februari 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, de aan appellante verleende bijstand over de periode van 11 mei 2006 tot en met 30 juni 2010 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 50.948,05. De besluitvorming berust op de volgende overwegingen. De meerderjarige zoon van appellante, [naam zoon] verblijft feitelijk op het adres van appellante. Als gevolg hiervan heeft appellante slechts recht op een gemeentelijke toeslag van 10% omdat zij de woonkosten kan delen met haar inwonende meerderjarige zoon.

    Over de periode van 11 mei 2006 tot en met 15 maart 2010 heeft appellante een gezamenlijke huishouding gevoerd met [A.], achtereenvolgens op adres 1 en op adres 2. Als gevolg hiervan kan appellante over deze periode niet worden aangemerkt als zelfstandig subject voor bijstandsverlening. Over de periode van 1 november 2008 tot en met 14 juni 2010 heeft appellante meer inkomsten ontvangen uit haar werkzaamheden bij [naam bedrijf] op de [naam bazaar] dan door haar zijn opgegeven aan het college. Omdat de inkomsten hoger zijn geweest dan de voor appellante van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft zij over de periode van 16 maart 2010 tot en met 14 juni 2010 geen recht op bijstand.

    1.4. Bij besluit van 8 juni 2011 (bestreden besluit) heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT