Eerste aanleg - meervoudig van Council of State (Netherlands), 19 de Junio de 2013

Datum uitspraak19 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201200972/1/A4.

Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Varkens Nee, gevestigd te Tholen, en anderen,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tholen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een vleesvarkenshouderij aan de [locatie] te [plaats].

Tegen dit besluit hebben de Stichting Varkens Nee en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: de Stichting Varkens Nee) beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Varkens Nee heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2013, waar de Stichting Varkens Nee, vertegenwoordigd door E.M.A. Geluk en ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door ing. C. den Hertog en G.J. Hertogs, beiden werkzaam bij de gemeente, en [vergunninghouder], bijgestaan door A.J.M. de Groot en [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

Inrichting

1. De bij het bestreden besluit verleende oprichtingsvergunning ziet op het houden van 5.600 vleesvarkens in een stal met twee etages, die is voorzien van een biologisch luchtwassysteem, te weten het Hartmann biofilter. De vergunning ziet verder op een kantoor, een kantine, een hygiënesluis, een spoelplaats, voersilo's, een brijvoerkeuken, een mestbassin en een waterbassin.

Intrekking beroepsgrond loods

2. Ter zitting heeft de Stichting Varkens Nee de beroepsgrond dat een nabij de inrichting gelegen loods door het college ten onrechte niet als geurgevoelig object is beschouwd, ingetrokken.

Milieueffectrapport (MER)

3. De Stichting Varkens Nee heeft aangevoerd dat het MER niet voldoet, omdat in het oorspronkelijke rapport, dat later is aangevuld met een rapport betreffende het Hartmann biofilter, de achtergrondgeurbelasting niet is beoordeeld. Daardoor is volgens haar niet duidelijk welke invloed de in het oorspronkelijke rapport beschouwde alternatieven op het leefklimaat heeft. Bovendien wordt in het oorspronkelijke rapport volgens de Stichting Varkens Nee wat betreft de beoordeling van geurhinder ten onrechte nog uitgegaan van verouderde stankcirkels en niet van het verspreidingsmodel V-stacks. Volgens de Stichting Varkens Nee konden hierdoor de alternatieve voorzieningen niet goed met elkaar worden vergeleken. Zij acht dit te meer onjuist nu uit het geurrapport van DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. van 15 juli 2009, volgt dat de geurbelasting van drie geurgevoelige objecten in de omgeving van de inrichting reeds te hoog is en dat van twee daarvan de geurbelasting ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting zal toenemen.

3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan het besluit ten grondslag gelegde MER voldoende gegevens bevat om de alternatieve voorzieningen te vergelijken.

3.2. Ingevolge artikel 7.10, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en sub 2, en onder d, van de Wet milieubeheer, zoals dit luidde ten tijde van belang, bevat een MER ten minste indien het MER betrekking heeft op een besluit: een beschrijving van de voorgenomen activiteit en van de wijze waarop zij zal worden uitgevoerd, alsmede van de alternatieven daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, en de motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven en een beschrijving van de bestaande toestand van het milieu, voor zover de voorgenomen activiteit of de beschreven alternatieven daarvoor gevolgen kunnen hebben, alsmede van de te verwachten ontwikkeling van dat milieu, indien die activiteit noch de alternatieven worden ondernomen. Ingevolge het derde lid behoort, indien het MER betrekking heeft op een besluit, tot de ingevolge het eerste lid, onder b, te beschrijven alternatieven in ieder geval het alternatief waarbij de nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, deze met gebruikmaking van de beste bestaande mogelijkheden ter bescherming van het milieu, zoveel mogelijk worden beperkt.

Ingevolge artikel 7.27, tweede lid, neemt het bevoegd gezag een besluit bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt, niet indien de gegevens die in het MER zijn opgenomen, redelijkerwijs niet meer aan het besluit ten grondslag kunnen worden gelegd in verband met aanmerkelijke wijzigingen in de omstandigheden waarvan bij het maken van het MER is uitgegaan.

3.3...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT