Hoger beroep van Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland), 18 de Junio de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak18 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak: 18 juni 2013

Zaaknummer: HV 200.126.354/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/260963 / JE RK 13/546MC21

in de zaak in hoger beroep van:

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. S.G.B.M. Schönhage,

tegen

Raad voor de Kinderbescherming,

locatie 's-Hertogenbosch,

verweerder,

hierna te noemen: de raad.

  1. Het geding in eerste aanleg

    Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2013 en van 10 april 2013.

  2. Het geding in hoger beroep

    2.1. Bij beroepschrift met bijgevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 22 april 2013, heeft de vader verzocht voormelde beschikking van 28 maart 2013, welke beschikking is bekrachtigd bij voormelde beschikking van 10 april 2013, te vernietigen, althans het beroep gegrond te verklaren en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad van 28 maart 2013 alsnog af te wijzen.

    2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

    - de vader, bijgestaan door mr. Schönhage;

    - twee vertegenwoordigers van de raad;

    - namens Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting) een medewerker van het landelijk expertise team jeugdbescherming.

    2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

    - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 april 2013;

    - de brief van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 15 mei 2013, in welke brief de advocaat zich stelt als advocaat voor de vader;

    - de brief met bijlage van de stichting d.d. 3 juni 2013.

  3. De beoordeling

    3.1. Uit de relatie van de vader en mevrouw [moeder] (de moeder) is geboren:

    - [Y.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].

    De moeder is op 28 maart 2013 overleden.

    De vader heeft [dochter] erkend. [dochter] verblijft momenteel op een geheime verblijfplaats.

    3.2. Bij beschikking van 28 maart 2013 heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – de vader geschorst in de uitoefening van het gezag over [dochter] en de stichting belast met de voorlopige voogdij over [dochter] met toekenning aan die instelling van alle met het gezag samenhangende bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van [dochter]. De rechtbank heeft bepaald dat deze maatregel vervalt na verloop van twaalf weken na de dag van de beschikking, tenzij voor het einde van deze termijn een verzoek tot ontheffing of ontzetting aanhangig is gemaakt.

    Ter terechtzitting van 10 april 2013 heeft de rechtbank bovengenoemde beslissing van 28 maart 2013 bekrachtigd.

    3.3. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift aan dat uit het verzoek van de raad niet dan wel onvoldoende blijkt dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is, op grond van feiten en omstandigheden die tot ontzetting als bedoeld in artikel 1:269, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen leiden, om de vader in de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT