Hoger beroep kort geding van Centrale Raad van Beroep, 13 de Febrero de 2007

Datum uitspraak13 de Febrero de 2007
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

06/7173 AW-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

UI T S P RAAK

als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:

de Minister van Financiën (hierna: verzoeker), in verband met het hoger beroep van: verzoeker

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 oktober 2006, 06/2459 en 06/3398 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], (hierna: betrokkene)

en

verzoeker

Datum uitspraak: 13 februari2007

  1. PROCESVERLOOP

    Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Tevens heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2007, waar namens verzoeker mr. P.M. Jacobs, werkzaam bij het ministerie van Financiën, is verschenen. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. K.F.A.M. Weijling, advocaat te De Meern.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende, hier van belang zijnde, feiten en omstandigheden.

      1.1. Betrokkene is sedert 1 september 1977 werkzaam bij de Belastingdienst, laatstelijk als groepsfunctionaris E met als takenpakket heffer inkomstenbelasting.

      1.2. In 2004 is in het kader van het project Buitenlandsvermogen van de Belastingdienst het vermoeden gerezen dat betrokkene en/of zijn echtgenote over buitenlandse tegoeden beschikten die zij ten onrechte niet in hun aangifte inkomstenbelasting/Premieheffing Volksverzekeringen (hierna: aangifte IB) hadden verantwoord. Betrokkene en zijn echtgenote deden gezamenlijk aangifte IB. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de echtgenote van betrokkene in Duitsland beschikte over een betaalrekening met een saldo van € 57,-- en over een spaarrekening met een saldo van ruim € 21.000,--, waarvan geen melding was gemaakt.

      1.3. Verzoeker heeft betrokkene vervolgens bij besluit van 10 maart 2006 in het belang van de dienst geschorst. Het bezwaar van betrokkene tegen dit schorsingsbesluit is ongegrond verklaard. Nadat aan betrokkene het voornemen kenbaar was gemaakt hem wegens ernstig plichtsverzuim te bestraffen met onvoorwaardelijk ontslag, is hij bij besluit van 16 mei 2006 op die grond geschorst en is het eerdere schorsingsbesluit ingetrokken. Bij uitspraak van 25 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter het schorsingsbesluit van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT