Wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2001

180

Wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in aanvulling op het voorstel van Wet bescherming persoonsgegevens de Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG van 23 november 1995, L 281) te implementeren in de overige Nederlandse wetgeving en deze wetgeving eveneens voor zover nodig aan te passen aan het voorstel van Wet bescherming persoonsgegevens;

Gelet op artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 MINISTERIE VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende: d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN JUSTITIE Artículos 1 a 6
Artikel 1

Het Wetboek van Strafvordering2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 126n wordt een nieuw artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

Staatsblad 2001 180 1

Artikel 126

na.

  1. Teneinde toepassing te kunnen geven aan artikel 126m of artikel 126n kan de officier van justitie met inachtneming van artikel 3.10, vierde lid, van de Telecommunicatiewet bevelen dat met behulp van in dat artikel bedoelde apparatuur het nummer waarmee de gebruiker van telecommunicatie kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen. 2. Het bevel wordt gegeven aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, onder a, van de Telecommunicatiewet en is schriftelijk. Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. In dat geval stelt de officier van justitie het bevel binnen drie dagen op schrift. 3. Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste een week en vermeldt: a. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 126m of artikel 126n en b. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van telecommunicatie van wie het nummer moet worden verkregen. 4. De officier van justitie doet te zijnen overstaan de processen-verbaal of andere voorwerpen, waaraan een gegeven kan worden ontleend dat is verkregen door toepassing van het eerste lid vernietigen indien dat gegeven niet gebruikt wordt voor de toepassing van artikel 126m of artikel 126n.

B

Na artikel 126u wordt een nieuw artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

Artikel 126

ua.

Teneinde toepassing te kunnen geven aan artikel 126t of artikel 126u kan de officier van justitie bevelen dat met behulp van de apparatuur, bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, van de Telecommunicatiewet het nummer waarmee een gebruiker van telecommunicatie kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen. Artikel 126na, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel 126

gg wordt gewijzigd als volgt:

  1. Voor de tekst van artikel 126gg wordt het cijfer 1. geplaatst.

  2. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt: 2. Indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoek kan de officier van justitie bepalen dat artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens met betrekking tot het onderzoek niet van toepassing is op daarbij nader aan te geven openbare registers die bij wet zijn ingesteld.

Artikel 2

De Wet politieregisters3 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1

wordt als volgt gewijzigd:

  1. Onderdeel c komt te luiden:

    Staatsblad 2001 180 2

  2. politieregister of register: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens

    - die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en

    - die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak;

  3. Onderdeel i komt te luiden: i. persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;

  4. Aan artikel 1 wordt een nieuw onderdeel j toegevoegd, luidende: j. het College bescherming persoonsgegevens of het College: het College als bedoeld in artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

    B

Artikel 5

a wordt gewijzigd als volgt:

  1. In het eerste lid vervallen in onderdeel a de woorden «dan wel», wordt onderdeel b vernummerd tot onderdeel c en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: b. in het register, bedoeld in artikel 4 van de Wet melding ongebruikelijke transacties dan wel

  2. in het tweede lid wordt «eerste lid, onder b» vervangen door: eerste lid, onder c.

C

Artikel 8

komt te luiden:

Artikel 8
Artikel 49

eerste tot en met derde lid, en artikel 50, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de beheerder voor de toepassing van deze artikelen wordt aangemerkt als de verantwoordelijke.

D

In artikel 15, tweede lid, onder c, wordt «Stb. 1986, 41» vervangen door: Stb. 1997, 674.

E

In artikel 16, tweede lid, wordt na «strafbare feiten» toegevoegd: , daaronder begrepen de personen die in verband met die feiten in hun rechten zijn getreden of ingevolge enige wettelijke bepaling ter zake van die rechten een recht van verhaal hebben gekregen,.

F

Artikel 22

wordt gewijzigd als volgt:

  1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 20 mededeling is gedaan van hem betreffende persoonsgegevens, kan de beheerder schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te

    Staatsblad 2001 180 3

    schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van het register onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift in het register voorkomen. Het verzoek behelst de aan te brengen wijzigingen.

  2. Het tweede lid vervalt. Aan het artikel worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende: 2. De beheerder bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Artikel 37 Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Een weigering is met redenen omkleed. 3. De beheerder draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

    G

Artikel 23

wordt gewijzigd als volgt:

  1. Het tweede lid komt te luiden: 2. Het verzoekschrift moet worden ingediend binnen vier weken na ontvangst van het antwoord van de beheerder. Indien de beheerder niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, moet het verzoekschrift worden ingediend binnen vier weken na afloop van die termijn.

  2. Aan het artikel worden zes nieuwe leden toegevoegd, luidende: 3. De betrokkene kan zich ook binnen de in het tweede lid gestelde termijn tot het College bescherming persoonsgegevens wenden met het verzoek te bemiddelen of te adviseren in zijn geschil met de beheerder. In dat geval kan het verzoekschrift als bedoeld in het eerste lid, nog worden ingediend nadat de betrokkene van het College bescherming persoonsgegevens bericht heeft ontvangen dat zij de behandeling van de zaak heeft gestaakt, doch uiterlijk tot vier weken na dat tijdstip. 4. Over een verzoekschrift kan de rechtbank het advies van het College bescherming persoonsgegevens inwinnen. 5. De rechtbank wijst het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond oordeelt. 6. De twaalfde titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met uitzondering van artikel 429d, derde lid, treedt voor procedures als bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, in werking op hetzelfde tijdstip als dit artikel. Artikel 345 van dat wetboek is niet van toepassing. 7. De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing. 8. De griffier zendt afschrift van de uitspraak aan het College bescherming persoonsgegevens.

H

Artikel 27

komt te luiden:

Artikel 27

De artikelen 51, tweede lid, en 60 tot en met 64 van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 28

vervalt.

Staatsblad 2001 180 4

J

In artikel 5, derde lid, 6, tweede en vierde lid, 9, vierde lid, 12, eerste lid, 13, derde lid, 18, vijfde lid, 21, derde lid, 24, 26, eerste lid, 32, tweede lid, wordt «de Registratiekamer» telkens vervangen door: het College bescherming persoonsgegevens.

K

In artikel 12, tweede lid, en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT