Besluit experiment bijzondere nadere vooropleidingseisen opleiding tot leraar basisonderwijs

Besluit van 5 juli 2022, houdende voorschriften voor een experiment met betrekking tot de bijzondere nadere vooropleidingseisen voor de opleiding tot leraar basisonderwijs, met het oog op verbetering van de toegankelijkheid (Besluit experiment bijzondere nadere vooropleidingseisen opleiding tot leraar basisonderwijs)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 4 april 2022, nr. WJZ/32259834 (13530), directie Wetgeving en Juridische Zaken; Gelet op artikel 1.7a, eerste en tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 juni 2022, nr. W05.22.00040/I); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 30 juni 2022, nr. WJZ/32940850 (13530), directie Wetgeving en Juridische Zaken; Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artículos 1 y 2
Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:bijzondere nadere vooropleidingseisen:

eisen als bedoeld in artikel 7.25a van de wet;deelnemende instelling:

een aan het experiment deelnemende instelling voor hoger onderwijs;experiment:

experiment bijzondere nadere vooropleidingseisen opleiding tot leraar basisonderwijs;instellingsbestuur:

instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de wet;instelling voor hoger onderwijs:

een bekostigde instelling, opgenomen in de bijlage van de wet onder g of een rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel aa, van de wet; Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;studiejaar:

het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar; postpropedeutische fase:

de postpropedeutische fase of, indien in een opleiding geen propedeutische fase is ingesteld, de fase in een bacheloropleiding die volgt op de eerste periode in een opleiding met een studielast van 60 studiepunten; wet:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2 Bijzondere begripsbepaling

Voor de toepassing van dit besluit wordt onder «eerste jaar van inschrijving» mede begrepen de periode die loopt van 1 februari tot en met 31 januari, indien een student zich inschrijft met ingang van 1 februari.

HOOFDSTUK 2 HET EXPERIMENT BIJZONDERE NADERE VOOROPLEIDINGSEISEN OPLEIDING TOT LERAAR BASISONDERWIJS Artículos 3 a 11
Artikel 3 Doel van het experiment

Met het experiment wordt beoogd te onderzoeken:a. of het voor een opleiding tot leraar basisonderwijs inschrijven van aspirant-studenten die niet voldoen aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen en het bieden van de mogelijkheid aan hen om gedurende het eerste jaar van inschrijving voor de opleiding aan te tonen dat zij aan deze eisen voldoen, leidt tot een verbetering van de toegankelijkheid van de opleidingen tot leraar basisonderwijs; en b. welk effect dit heeft op de studievoortgang en belasting van studenten en de belasting van deelnemende instellingen.

Artikel 4 Afwijkingen van de wet

In afwijking van de artikelen 7.25a, tweede lid, en 7.37, eerste lid, van de wet, voor zover het betreft de verplichting om te voldoen aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen, staat de inschrijving voor een opleiding tot leraar basisonderwijs ook open voor aspirant-studenten die niet aan deze eisen voldoen en die zich niet reeds met toepassing van dit besluit voor de desbetreffende opleiding hebben ingeschreven.

Artikel 5 Duur van het experiment
  1. Het experiment vangt aan met ingang van 1 september 2022 en eindigt met ingang van 1 september 2027. 2. Indien het voorstel tot omzetting van het experiment in een structurele wettelijke regeling tot wet is verheven en in werking treedt voor 1 september 2027, eindigt het experiment van rechtswege voortijdig.

Artikel 6 Melding deelname aan het experiment
  1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die wenst deel te nemen aan het experiment, meldt dit voor 1 september 2022 aan Onze Minister. 2. De melding, bedoeld in het eerste lid, bevat: a. de dagtekening; b. de naam van de opleiding en de instelling die de opleiding verzorgt; c. een deugdelijke omschrijving van de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan het experiment, waaronder wordt verstaan het minimaal aantal malen dat en de perioden waarin de student de mogelijkheid wordt geboden aan te tonen dat hij aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen voldoet; en d. een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat het deel van de medezeggenschapsraad, indien aanwezig, dat uit en door de studenten is gekozen dan wel, indien het instellingsbestuur heeft besloten dat de Wet op de ondernemingsraden met uitzondering van hoofdstuk VII B van toepassing is, het orgaan dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede volzin, van de wet is ingesteld, in de gelegenheid is gesteld om een advies uit te brengen over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan het experiment. De artikelen 10.23 en 10.26 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Indien een deelnemende instelling met ingang van het volgende studiejaar een andere invulling wenst te geven aan het experiment dan is gemeld op grond van het tweede lid, onderdeel c, meldt het instellingsbestuur dit voor aanvang van het desbetreffende studiejaar aan Onze Minister. Op deze melding zijn het tweede lid, aanhef en onderdelen c en d, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Verplichtingen van het instellingsbestuur ten aanzien van de student
  1. Het instellingsbestuur van een deelnemende instelling is verplicht tijdig informatie aan aspirant-studenten te verstrekken over de deelname aan het experiment en de wijze van invulling hiervan, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel c. 2. Het instellingsbestuur toetst voor de inschrijving voor een opleiding tot leraar basisonderwijs of een aspirant-student aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen voldoet door een toets als bedoeld in artikel 7.25b, tweede lid, van de wet, af te nemen. 3. Indien een aspirant-student bij de inschrijving voor een opleiding tot leraar basisonderwijs niet aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen voldoet, informeert het instellingsbestuur hem voor aanvang van de opleiding over de tijdens het eerste jaar van inschrijving weg te werken deficiënties. 4. Het instellingsbestuur stelt een aspirant-student die bij de inschrijving voor een opleiding tot leraar basisonderwijs niet aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen voldoet, in de gelegenheid uiterlijk aan het einde van het eerste jaar van inschrijving, een toets als bedoeld in artikel 7.25b, tweede lid, van de wet, af te leggen. Het neemt hierbij hetgeen op grond van het eerste lid aan aspirant-studenten is gecommuniceerd in acht.

Artikel 8 Verplichtingen van het instellingsbestuur bij niet voldoen aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen
  1. Onverminderd artikel 7.42, eerste en tweede lid, van de wet en de in het derde lid genoemde artikelen, beëindigt het instellingsbestuur de inschrijving aan een opleiding tot leraar basisonderwijs van een student die aan het einde van het eerste jaar van inschrijving voor deze opleiding niet voldoet aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen. 2. Het instellingsbestuur kan afzien van de beëindiging van de inschrijving, bedoeld in het eerste lid, indien de beëindiging zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dat geval kan de student zich, in afwijking van artikel 4, nogmaals met toepassing van dit besluit voor de desbetreffende opleiding inschrijven en wordt de inschrijving beëindigd indien niet alsnog binnen zes maanden na het eerste jaar van inschrijving aan de in het eerste lid bedoelde eisen wordt voldaan. 3. Na beëindiging van de inschrijving op grond van het eerste of tweede lid, kan de student niet worden ingeschreven voor de postpropedeutische fase van een opleiding tot leraar basisonderwijs.

Artikel 9 Andere verplichtingen van het instellingsbestuur

Het instellingsbestuur is verplicht:a. na afloop van elk studiejaar voor 1 maart van het daaropvolgende jaar een verslag uit te brengen aan Onze Minister over het experiment, waarin in ieder geval wordt ingegaan op het effect van de inschrijving van aspirant-studenten op de in artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b en c, genoemde elementen; en b. desgevraagd nadere informatie aan Onze Minister te verstrekken in verband met de evaluatie van het experiment.

Artikel 10 Tussentijdse beëindiging deelname experiment
  1. Onze Minister kan de deelname van een instelling aan het experiment met ingang van het eerstvolgende studiejaar beëindigen, indien het instellingsbestuur van de desbetreffende instelling de voorschriften van dit besluit niet naar behoren naleeft. 2. Indien het instellingsbestuur van een deelnemende instelling de deelname aan het experiment met ingang van het eerstvolgende studiejaar wenst te beëindigen, meldt het instellingsbestuur dit aan Onze Minister.

Artikel 11 Evaluatie experiment
  1. Onze Minister onderzoekt voor het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, bedoeld in artikel 1.7a, vijfde lid, van de wet, in elk geval het effect van de inschrijving van aspirant-studenten op grond van dit besluit op: a. de in-, door- en uitstroomcijfers in het eerste studiejaar van de opleiding; b. de studievoortgang en belasting van studenten; en c. de belasting van instellingen. 2. Bij de evaluatie worden de opvattingen van de belangenorganisaties, studenten en het onderwijzend personeel betrokken.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN Artículos 12 a 14
Artikel 12 Overgangsrecht

Indien het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT