Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht BES

Besluit van 16 juli 2020, houdende vaststelling van regels voor de tenuitvoerlegging van het jeugdstrafrecht op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht BES)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 13 maart 2020, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2859101; Gelet op de artikelen 79e, eerste lid, en 79v, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht BES; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 juni 2020, nr. No.W16.20.0074/II); Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 13 juli 2020, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2948367. Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:− bevel voorlopige hechtenis:

bevel als bedoeld in artikel 484 van het Wetboek van Strafvordering BES;− jeugddetentie:

jeugddetentie als bedoeld in artikel 79h, eerste lid, onderdeel a, van de wet;− jeugdige:

persoon ten aanzien van wie de artikelen 79a tot en met 79w van de wet toepassing hebben gevonden; − onveroordeelde:

persoon ten aanzien van wie een bevel voorlopige hechtenis is gegeven als bedoeld in artikel 484, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES; − Onze Minister:

Onze Minister voor Rechtsbescherming;− openbaar ministerie:

het openbaar ministerie bij het gerecht dat de straf van jeugddetentie of van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen heeft opgelegd; − pij-maatregel:

maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen als bedoeld in artikel 79h, derde lid, onderdeel a, van de wet; − project:

project als bedoeld in artikel 79e van de wet;− reclassering:

de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, bedoeld in artikel 1 juncto 4 van het Reclasseringsbesluit BES en de Jeugdzorg en Gezinsvoogdij Caribisch Nederland; − verblijfsplan:

plan als bedoeld in artikel 10 van dit besluit;− voogdijraad:

de voogdijraad, bedoeld in artikel 238, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES; − voorwaardelijke veroordeling:

voorwaardelijke oplegging als bedoeld in Titel VIIIA van de wet;− vrijheidsbeneming:

de tenuitvoerlegging van een bevel voorlopige hechtenis, jeugddetentie of pij-maatregel;− wet:

het Wetboek van Strafrecht BES.

HOOFDSTUK 2 OVER DE AFDOENING MET EEN PROJECT

Artikel 2

Een voorstel tot deelname aan een project kan worden aangeboden bij zaken van eenvoudige aard, waarbij sprake is van overlastveroorzakend gedrag van geringe ernst en die betreffen de ontdekking van het strafbare feit omschreven in: a. artikel 147 van de wet, voor zover het betreft openlijk geweld tegen goederen waarbij de schade beperkt is; b. de artikelen 323, 324, onderdeel 4, en 334 van de wet en poging hiertoe, waarbij de hoogte van het ontvreemde bedrag of de waarde van het ontvreemde voorwerp beperkt is, alsmede in aansluiting op deze feiten gepleegde daden van heling, omschreven in artikel 431 van de wet; c. artikel 339, eerste lid, van de wet, voor zover het betreft het door middel van listige kunstgrepen iemand bewegen tot afgifte van een goed tegen een lagere prijs dan de vastgestelde verkoopprijs en waarbij het vermogensnadeel beperkt is; d. de artikelen 366 en 439 van de wet waarbij de schade, per dader, beperkt is; e. artikel 474 van de wet; f. artikel 483 van de wet; g. artikel 38, tweede lid, van de Leerplichtwet BES; h. artikel 87 van de Wegenverkeersverordening van onderscheidenlijk Bonaire, Sint-Eustatius en Saba; i. artikel 2 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen BES.

Artikel 3

Na uitdrukkelijk verkregen toestemming van de officier van justitie, kan een voorstel tot deelname aan een project worden gedaan in zaken die vergelijkbaar zijn met de in artikel 2 genoemde zaken, indien: a. een strafbaar feit van geringe ernst is begaan; b. het strafbare feit, de ernst daarvan en de schuld van de verdachte eenvoudig zijn vast te stellen; c. de omvang van de door het strafbare feit toegebrachte schade beperkt is; d. het strafbare feit zich leent voor een pedagogische benadering, en; e. het strafbare feit de kern van het strafbare gedrag van de verdachte uitmaakt.

Artikel 4

De voogdijraad is belast met de uitvoering van projecten.

HOOFDSTUK 3 OVER VRIJHEIDSBENEMING EN DE AANWIJZING VAN INRICHTINGEN VOOR JEUGDIGEN

§ 3.1 De aanwijzing van inrichtingen

Artikel 5
  1. Onze Minister wijst een gesticht of afdeling van een gesticht als bedoeld in artikel 2 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES aan voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming van jeugdigen. De tenuitvoerlegging van de pij-maatregel kan daarnaast plaatsvinden in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, juncto artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. 2. In een gesticht of afdeling van een gesticht als bedoeld in het eerste lid, verblijven jeugdigen gescheiden van volwassenen. 3. Van het tweede lid kan voor een periode van ten hoogste drie maanden worden afgeweken in verband met een tekort aan plaatsen voor de tenuitvoerlegging. In dat geval kan de jeugdige die ouder is dan 16 jaar worden geplaatst in een afdeling als bedoeld in artikel 7 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES. 4. Indien toepassing is gegeven aan artikel 79k van de wet kan de jeugdige die tijdens het verblijf de leeftijd van 18 jaar bereikt, worden geplaatst in een afdeling als bedoeld in artikel 7 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES. 5. Onze Minister is belast met de plaatsing en overplaatsing. Onze Minister kan daartoe de overbrenging van jeugdigen bevelen en de overbrenging doen geschieden door personeelsleden of medewerkers die daartoe door hem zijn aangewezen. 6. Indien de jeugdige voor de tenuitvoerlegging van de pij-maatregel wordt geplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, is op de tenuitvoerlegging het bij of krachtens de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bepaalde van toepassing.

§ 3.2 Algemene bepalingen over de tenuitvoerlegging van vrijheidsbeneming

Artikel 6

Met handhaving van het karakter van de straf of maatregel wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming dienstbaar gemaakt aan de opvoeding van de jeugdige en de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij.

Artikel 7
  1. De jeugdige is verplicht tot het volgen van onderwijs of het deelnemen aan andere activiteiten in het kader van zijn pedagogische vorming. 2. In het voor de jeugdige opgestelde verblijfsplan wordt opgenomen welk onderwijs hij volgt of aan welke activiteiten hij in het kader van zijn pedagogische vorming deelneemt.

Artikel 8

De tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming vindt, voor zover niet bij enige wettelijke bepaling anders is bepaald, plaats door onderbrenging van de jeugdige in een gesticht, inrichting of afdeling als bedoeld in artikel 5, dan wel door de deelname aan activiteiten buiten die afdeling of dat gesticht, onder de verantwoordelijkheid van de directeur.

Artikel 9
  1. Op het verblijf van jeugdigen in een inrichting zijn de artikelen 16, 18, eerste lid, 21 tot en met 23, alsmede de Hoofdstukken VII, VIIa, VIII, IX, XI en XII van de Wet beginselen gevangeniswezen BES van overeenkomstige toepassing, alsmede het ter uitvoering daarvan bepaalde in de Gevangenismaatregel 1999 BES en de regeling Urinecontrole gestichten BES. 2. Hoofdstuk X van de Wet beginselen gevangeniswezen BES is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de straf van opsluiting in de strafcel voor ten hoogste vier dagen kan worden opgelegd. 3. Op jeugdigen die tijdens het verblijf de leeftijd van 18 jaar bereiken, zijn hoofdstuk VI van de Wet beginselen gevangeniswezen BES en paragraaf 8 van de Gevangenismaatregel BES 1999 van overeenkomstige toepassing.

§ 3.3 Planmatig werken in de inrichting

Artikel 10
  1. De directeur van een gesticht stelt uiterlijk binnen drie weken na de binnenkomst van de jeugdige een verblijfsplan voor hem vast. Alvorens het plan vast te stellen, overlegt hij met de jeugdige. De eerste volzin is niet van toepassing op jeugdigen die jeugddetentie ondergaan van een kortere duur dan drie weken. 2. Het plan geeft aan hoe het verblijf dienstbaar wordt gemaakt aan de verwezenlijking van de doelen van artikel 6 en op welke wijze de toekenning van verlof aan die verwezenlijking bijdraagt. 3. Bij het opstellen en wijzigen van het verblijfsplan voor jeugdigen die op strafrechtelijke titel in het gesticht verblijven, betrekt het gesticht tevens de reclassering en de voogdijraad. 4. Bij het opstellen en wijzigen van het verblijfsplan betrekt het gesticht zo veel mogelijk de ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, tenzij: a. deze te kennen geven hierbij geen rol te willen vervullen, of; b. zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten. 5. De jeugdige heeft recht op een periodieke evaluatie van het verblijfsplan door de directeur. Van de evaluatie wordt een verslag opgesteld. 6. Bij de evaluatie worden in elke geval de volgende aspecten betrokken: a. het verblijf op de afdeling; b. het bereiken van de gestelde doelen en de noodzaak tot wijziging van de doelen; c. de veranderingen in het toestandsbeeld van de jeugdige tijdens het verblijf; d. de bewegingsvrijheid binnen en buiten het gesticht; e. belangrijke voorvallen waarbij de jeugdige betrokken is geweest. f. de noodzaak van verlenging van het verblijf.

§ 3.4 Verlof

Artikel 11
  1. Verlof is incidenteel of planmatig. 8...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT