Besluit van 12 juli 2018 tot wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte (aanpassingen als gevolg van een verdere modernisering van de Huurcommissie)

Besluit van 12 juli 2018 tot wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte (aanpassingen als gevolg van een verdere modernisering van de Huurcommissie)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 juni 2018, nr. 2018-0000352007, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving; Gelet op de artikelen 7, eerste lid, en 8 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 juni 2018, nr. W04.18.0148/I); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 juli 2018, nr. 2018-0000573940, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1, eerste lid, vervalt telkens: het bestuur en. B Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het bedrag van de bij wijze van voorschot aan de Staat verschuldigde vergoeding, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, en het bedrag van de vergoeding, bedoeld in dat lid, wordt vastgesteld op: a. indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een huurder is: € 25,

dan wel b. indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een verhuurder is: € 300. 2. Na het eerste lid wordt onder vernummering van het tweede tot derde lid een lid ingevoegd, luidende: 2. Indien de huurcommissie in drie achtereenvolgende kalenderjaren tweemaal onderscheidenlijk driemaal of meer op een verzoek als bedoeld in de artikelen 7: 249 en 7: 258, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek uitspraak heeft gedaan en daarbij, gelet op de strekking van het verzoekschrift, heeft geoordeeld dat de verhuurder de in het ongelijk gestelde partij is, wordt in het eerste lid, onderdeel b, voor € 300 gelezen € 700 onderscheidenlijk € 1.400. C Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4

a.

Het bedrag van de aan de Staat verschuldigde vergoeding, bedoeld in artikel 8 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, wordt vastgesteld op: a. indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een huurder is: € 25,

dan wel b. indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een verhuurder is: € 300.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT