Besluit van 18 april 2023, houdende wijziging van het Mijnbouwbesluit en het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (wijzigingen in verband met de aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte)

Besluit van 18 april 2023, houdende wijziging van het Mijnbouwbesluit en het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (wijzigingen in verband met de aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte)

Wij Willem Alexander bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 27 juni 2022, nr. WJZ / 22217215; Gelet op de artikelen 24i, derde lid, 24j, tweede lid, 24t, derde lid, 24u, tweede lid, 24w, vijfde lid, 24z, zevende lid, 24ac, 24ag, tweede lid, 24aj, derde lid, 24al, vierde lid, 24ao, vierde lid, 41, tweede lid, 49, eerste lid, 86a, vierde lid, en 133, tweede lid, van de Mijnbouwwet; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 november 2022, nr. W18.22.00076/IV); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 18 april 2023, nr. WJZ / 22575546; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Mijnbouwbesluit wordt als volgt gewijzigd:AIn de artikelen 4, eerste en tweede lid, 37, tweede lid, 67, tweede lid, 70, 74, eerste en tweede lid, 76, eerste en tweede lid, 87, tweede lid, en 88, eerste lid, wordt na «uitvoerder» telkens ingevoegd «of de uitvoerder aardwarmte». BIn artikel 4, tweede lid, wordt na «artikel 6» ingevoegd «, 24b».CIn artikel 5 wordt na «een uitvoerder,» ingevoegd «een houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte,». DIn de artikelen 26, eerste lid, en 40c, eerste lid, onderdeel j, onder 2°, wordt «artikel 39, eerste lid, onderdeel b, van de wet» telkens vervangen door «artikel 39, eerste lid, van de wet». ENa hoofdstuk 3 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 3a Het opsporen en winnen van aardwarmte Artículos 2 a 181
Artikel 29

n.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:– startvergunning:

een startvergunning aardwarmte;– toewijzing zoekgebied:

een toewijzing zoekgebied aardwarmte;– vervolgvergunning:

een vervolgvergunning aardwarmte.

Paragraaf 3a.1 Toewijzing zoekgebied, startvergunning en vervolgvergunning

Artikel 29o
  1. Onze Minister betrekt bij de beoordeling van een aanvraag voor een toewijzing zoekgebied in verband met het zicht op de financiering van de opsporing en winning in ieder geval de financiële omstandigheden van de aanvrager. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de grond, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

p.

  1. Onze Minister betrekt bij de beoordeling van een aanvraag voor een startvergunning in ieder geval: a. in verband met onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van omwonenden in hoeverre wordt voldaan aan de norm voor het lokaal persoonlijk risico van maximaal 1 op de 100.000 per jaar dat een individu mag lopen in of nabij de verschillende bouwwerken waar dat individu verblijft, als gevolg van bodemtrilling door de opsporing en winning van aardwarmte; b. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager: 1°. de financiële omstandigheden van de aanvrager; 2°. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de kosten voor de opsporing en winning van aardwarmte en de daarbij behorende aansprakelijkheden en de kosten voor het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van een boorgat tijdens of na afloop van de looptijd van de startvergunning te dragen; 3°. afspraken tussen de aanvrager en de uitvoerder aardwarmte over het dragen van de kosten voor de bij de opsporing en winning behorende aansprakelijkheden, indien deze zijn gemaakt. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

q.

  1. Onze Minister kan een aanvraag voor een startvergunning geheel of gedeeltelijk afwijzen: a. indien het ontwerp van de put geen dubbele verbuizing bevat ter hoogte van de zoet en brak waterlagen, tenzij is aangetoond dat een alternatief ontwerp de putintegriteit ten minste even goed borgt als een dubbele verbuizing; b. indien de aanvrager niet over een beheerssysteem en beheersplan voor de putintegriteit beschikt dat voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde regels; c. indien de integriteit van de afsluitende aardlagen niet voldoende is geborgd. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

r.

Afdeling 3 4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit inzake een aanvraag voor een vervolgvergunning, indien ten opzichte van de startvergunning voorschriften of beperkingen zouden moeten worden verbonden met betrekking tot het beperken van het gevolg, effect of risico als bedoeld in artikel 24ag, eerste lid, van de wet. Artículos 2 a 181
Artikel 29

s.

  1. Onze Minister betrekt bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervolgvergunning in ieder geval: a. in verband met onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van omwonenden in hoeverre wordt voldaan aan de norm voor het lokaal persoonlijk risico van maximaal 1 op de 100.000 per jaar dat een individu mag lopen in of nabij de verschillende bouwwerken waar dat individu verblijft, als gevolg van bodemtrilling door de winning van aardwarmte; b. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager: 1°. de financiële omstandigheden van de aanvrager; 2°. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de kosten voor de winning van aardwarmte en de daarbij behorende aansprakelijkheden en de kosten voor het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van een boorgat tijdens of na afloop van de looptijd van de vervolgvergunning te dragen; 3°. afspraken tussen de aanvrager en de uitvoerder aardwarmte over het dragen van de kosten voor de bij de winning behorende aansprakelijkheden, indien deze zijn gemaakt. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

t.

  1. Onze Minister kan een aanvraag voor een vervolgvergunning geheel of gedeeltelijk afwijzen: a. indien de put geen dubbele verbuizing bevat ter hoogte van de zoet en brak waterlagen, tenzij is aangetoond dat een alternatieve inrichting van de put de putintegriteit ten minste even goed borgt als een dubbele verbuizing; b. indien de aanvrager niet over een operationeel beheerssysteem en beheersplan voor de putintegriteit beschikt dat voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde regels; c. indien de integriteit van de afsluitende aardlagen niet voldoende is geborgd. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

u.

  1. Onze Minister verbindt aan een startvergunning of vervolgvergunning voorschriften of beperkingen die betrekking hebben op: a. de injectiedruk; b. de injectietemperatuur; c. het debiet; d. het berekenen en beperken van scheurgroei in de afsluitende aardlagen; e. het beheerssysteem en beheersplan voor de putintegriteit, bedoeld in de artikelen 29q en 29t; f. het gebruik van mijnbouwhulpstoffen, indien van toepassing. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

v.

  1. Onze Minister bepaalt in een vergunning die betrekking heeft op aardlagen die zich geheel of gedeeltelijk bevinden onder een gebied dat is aangewezen voor de winning van drinkwater uit grondwater, het bedrag waarvoor financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging van grondwater of bodem in verband met de opsporing en winning van aardwarmte wordt gesteld voor: a. het jaar waarin de opsporing volgens de aanvraag voor de startvergunning zal aanvangen en voor het daaropvolgende jaar, indien het een startvergunning betreft; b. het jaar waarin de vervolgvergunning wordt verleend en voor elk van de daaropvolgende vier jaren, indien het een vervolgvergunning betreft. 2. Het bedrag wordt per jaar vastgesteld op het totaal van: a. een raming van de kosten voor de monitoring en reactieve maatregelen met betrekking tot de beheersing van de putintegriteit; b. een raming van de kosten voor het nemen van maatregelen voor de borging van de integriteit van de afsluitende aardlagen. 3. Onze Minister bepaalt in de vergunning de vorm waarin de financiële zekerheid wordt gesteld. De financiële zekerheid wordt in zodanige vorm gesteld dat naar het oordeel van Onze Minister vaststaat dat de Staat daarmee gedurende de periode waarvoor zekerheid wordt gesteld, alle verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, zo nodig ook zelf kan nakomen ten laste van de vergunninghouder. 4. De houder van een startvergunning toont voor aanvang van de opsporing van aardwarmte aan Onze Minister aan dat de financiële zekerheid in overeenstemming met dit artikel is gesteld. 5. De houder van een vervolgvergunning toont binnen zes maanden na de datum van het verlenen van de vervolgvergunning aan Onze Minister aan dat de financiële zekerheid in overeenstemming met dit artikel is gesteld en houdt het bedrag dat voor het laatste jaar in de startvergunning is vastgesteld, in stand tot dit moment. 6. Onverminderd artikel 24ab, tweede lid, onderdeel b, onder 3°, van de wet blijft het bedrag dat voor het laatste jaar in de startvergunning is vastgesteld, van toepassing voor opvolgende jaren gedurende de periode waarvoor de startvergunning geldt. 7. Onverminderd artikel 24ao, tweede lid, onderdeel b, onder 3°, van de wet beziet Onze Minister op de voet van het tweede lid telkens na vijf jaar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT