Besluit van 21 december 2016 tot wijziging van het Mijnbouwbesluit in verband met implementatie van richtlijn (EU) nr. 2013/30

Besluit van 21 december 2016 tot wijziging van het Mijnbouwbesluit in verband met implementatie van richtlijn (EU) nr. 2013/30

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 3 september 2015, nr. WJZ / 15067303; Gelet op richtlijn nr. 2013/30 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG en de artikelen 43, zesde lid, 45c, tweede lid, 45g, tweede lid, 45l, vierde lid, 45q, eerste lid, 49 en 130 van de Mijnbouwwet; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 30 september 2015, nr. W15.15.0307/IV); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 13 december 2016, nr. WJZ/16186034; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Mijnbouwbesluit wordt als volgt gewijzigd: A Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende: g. veiligheids- en milieukritische elementen: onderdelen van een installatie, met inbegrip van computerprogramma’s, die tot doel hebben zware ongevallen te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken, of waarvan het uitvallen een zwaar ongeval zou kunnen veroorzaken of substantieel zou kunnen bijdragen tot het ontstaan van een zwaar ongeval. B Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 van de wet dan wel degene die een verkenningsonderzoek uitvoert of voornemens is uit te voeren, voorziet ambtenaren als bedoeld in de artikelen 129 en 131 van de wet, in de bij ministeriële regeling omschreven gevallen van transport, een verblijfplaats, maaltijden en andere benodigdheden. C Na artikel 44 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 44

a.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aanvraag voor een ontheffing, als bedoeld in artikel 43, vierde lid, van de wet en omtrent de wijziging of intrekking van deze ontheffing. D Artikel 49 wordt gewijzigd als volgt: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.»geplaatst. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 2. In het geval een bestaande productie-installatie de Nederlandse wateren binnenkomt of verlaat, stelt de exploitant van de productie-installatie de inspecteur-generaal der mijnen binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn, die in ieder geval vóór de datum waarop de productie-installatie de Nederlandse wateren binnenkomt of verlaat ligt, hiervan op de hoogte. E In de titel van afdeling 5.4. vervalt de zinsnede «op mijnbouwinstallaties». F In artikel 78 wordt «afdeling» vervangen door: paragraaf. G Na artikel 84 worden de volgende paragrafen toegevoegd, luidende:

§ 5.4.1a. Rapport inzake grote gevaren en overige documenten

Artikel 84

a.

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwwerken die gebruikt worden voor de opsporing of winning van koolwaterstoffen.

Artikel 84

b.

  1. Een rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie bevat naast de documenten bedoeld in artikel 45c van de wet, de volgende gegevens: a. een veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42 en 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit; b. een intern rampenplan, bedoeld in artikel 84d; c. overige informatie. 2. Een exploitant van een productie-installatie raadpleegt een ondernemingsraad als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden of een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden bij het opstellen van het rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, voert een exploitant van een productie-installatie overleg met de belanghebbende werknemers. Over het rapport wordt tevens overleg gevoerd met de werknemers van andere werkgevers, die op basis van een langlopende overeenkomst tot aanneming van werk mede in het bedrijf of de inrichting werkzaam zijn. 3. De exploitant van een productie-installatie voldoet aan de maatregelen die zijn vastgesteld in het rapport inzake grote gevaren voor de betreffende installatie. 4. Het rapport inzake grote gevaren is aanwezig op het mijnbouwwerk. 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de overige informatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 84

c.

  1. Een rapport inzake grote gevaren voor een niet-productie-installatie bevat naast de documenten bedoeld in artikel 45g van de wet, de volgende gegevens: a. een veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42 en 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit; b. een intern rampenplan, bedoeld in artikel 84d; c. overige informatie. 2. Een eigenaar van een niet-productie-installatie raadpleegt een ondernemingsraad als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden of een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden bij het opstellen van het rapport inzake grote gevaren voor een niet-productie-installatie. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, voert een eigenaar overleg met de belanghebbende werknemers. Over het rapport wordt tevens overleg gevoerd met de werknemers van andere werkgevers, die op basis van een langlopende overeenkomst tot aanneming van werk mede in het bedrijf of de inrichting werkzaam zijn. 3. De eigenaar van een niet-productie-installatie voldoet aan de maatregelen die zijn vastgesteld in het rapport inzake grote gevaren voor de betreffende installatie. 4. Het rapport inzake grote gevaren is aanwezig op het mijnbouwwerk. 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de overige informatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 84

d.

  1. Een intern rampenplan bevat de volgende gegevens: a. een noodplan als bedoeld in artikel 3.37v van het Arbeidsomstandighedenbesluit; b. een op grond van artikel 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit, op te stellen brandbestrijdingsplan; c. een rampenbestrijdingsplan als bedoeld in artikel 85; d. een analyse van de doeltreffendheid van de respons op olielekken. 2. Bij het opstellen van het intern rampenplan als bedoeld in het eerste lid wordt rekening gehouden met de risicobeoordeling van zware ongevallen die tijdens het opstellen van het meest recente rapport inzake grote gevaren is uitgevoerd. 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over een intern rampenplan. 4. Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie stelt bij een zwaar ongeval het intern rampenplan onverwijld in werking. 5. Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie beschikt over de noodzakelijke apparatuur en deskundigheid ter uitvoering van het intern rampenplan.

Artikel 84

e.

  1. Een regeling voor onafhankelijke verificatie voor boorgatactiviteiten als bedoeld in artikel 45l van de wet, waarborgt op onafhankelijke wijze dat het ontwerp en de controlemaatregelen voor de boorgaten te allen tijde geschikt zijn voor de verwachte boorgatomstandigheden. 2. Een onafhankelijke verificateur dient voldoende onafhankelijk en deskundig te zijn. 3. Bij ministeriële regeling worden ten aanzien van de regeling als bedoeld in het eerste lid nadere regels gesteld over de selectie van de onafhankelijke verificateur, over het ontwerp van de regeling alsmede welke informatie moet worden voorgelegd over de regeling.

Artikel 84

f.

  1. Een regeling voor onafhankelijke verificatie voor installaties als bedoeld in artikel 45l van de wet, waarborgt op onafhankelijke wijze dat de veiligheids- en milieukritische elementen die worden vermeld in de risicobeoordeling voor de installatie als beschreven in het rapport inzake grote gevaren, geschikt zijn en dat de planning van inspecties en testen van de veiligheids- en milieukritische elementen geschikt en bijgewerkt zijn en verlopen zoals voorzien. 2. Een onafhankelijke verificateur dient voldoende onafhankelijk en deskundig te zijn. 3. De regeling voor onafhankelijke verificatie wordt voor een productie-installatie getroffen voordat het ontwerp is voltooid. 4. De regeling voor onafhankelijke verificatie wordt voor een niet- productie-installatie getroffen voordat de activiteiten worden gestart. 5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de selectie van de onafhankelijke verificateur, over het ontwerp van de regeling alsmede welke informatie moet worden voorgelegd over de regeling.

Artikel 84

g.

  1. Een eigenaar van een niet-productie-installatie en een exploitant van een productie-installatie nemen binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn op basis van het advies van de onafhankelijke verificateur passende maatregelen en reageren op het advies van de onafhankelijke verificateur. 2. Een eigenaar van een niet-productie-installatie en een exploitant van een productie-installatie stellen het Staatstoezicht op de Mijnen in kennis van het advies van de onafhankelijke verificateur en de reactie op het advies, binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn.

§ 5.4.1b. Kennisgevingen

Artikel 84

h.

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwwerken die gebruikt worden voor de opsporing of winning van koolwaterstoffen.

Artikel 84

i.

  1. ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT