Besluit van 9 december 2015 tot wijziging van het Besluit samenwerking VO-BVE in verband met wijziging van het aantal uren dat kan worden gevolgd aan een andere school of instelling

Besluit van 9 december 2015 tot wijziging van het Besluit samenwerking VO-BVE in verband met wijziging van het aantal uren dat kan worden gevolgd aan een andere school of instelling

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 1 juli 2015 nr. WJZ/785315 (10551), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken; Gelet op artikel 25a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 30 juli 2015, nr. W05.15.0212/I);Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 december 2015, nr. 830093(6710), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I WIJZIGING BESLUIT SAMENWERKING VO-BVE
Artikel 2

van het Besluit samenwerking VO-BVE wordt als volgt gewijzigd:1. Het tweede lid komt te luiden: 2. Een leerling als bedoeld in het eerste lid volgt voor ten hoogste de helft van het aantal klokuren van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de WVO, lessen of stages aan de andere school of aan een instelling. 3. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt een derde lid ingevoegd, luidende: 3. Bij de toepassing van het eerste lid dient op elke school die betrokken is bij de samenwerkingsovereenkomst bedoeld in artikel 25a, derde lid, van de WVO, ten minste een deel van het onderwijs in de bovenbouw op de eigen school te worden verzorgd. Voor de verschillende schoolsoorten gelden de volgende voorschriften: a. indien het betreft een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, dient op de eigen school het onderwijs te worden verzorgd in ten minste één van de profielen bedoeld in artikel 12, derde lid, van de WVO; b. indien het betreft een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, dient op de eigen school het onderwijs te worden verzorgd in ten minste één van de sectoren bedoeld in artikel 10, derde lid, van de WVO; c. indien het betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, dient op de eigen school het onderwijs te worden verzorgd in ten minste één van de afdelingen bedoeld in artikel 10c van de WVO, dan wel één intrasectoraal dan wel intersectoraal programma als bedoeld in artikel 10b, vierde lid van die wet; d. indien het betreft onderwijs in de gemengde leerweg als bedoeld in artikel 10d van de WVO aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, dient op de eigen school het onderwijs te worden verzorgd in ten minste één van de afdelingen bedoeld in artikel 10c van de WVO, dan wel één intrasectoraal dan wel intersectoraal programma als bedoeld artikel 10d, vierde lid van die wet. 4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden: 4. In de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 25a van de WVO, worden afspraken gemaakt over de wijze waarop de school geregeld contact onderhoudt met de leerlingen die aan die school zijn ingeschreven.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2016, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnootWassenaar, 9 december 2015Willem-AlexanderDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. DekkerDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Uitgegeven de achttiende december 2015 De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Deze toelichting wordt gegeven mede namens Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Algemene toelichting

Inleiding

Dalende leerlingenaantallen zorgen ervoor dat scholen in problemen komen bij het organiseren en in stand houden van hun onderwijsaanbod. De terugloop in de bekostiging als gevolg van leerlingendaling kan ertoe leiden dat de kwaliteit van het onderwijs onder druk komt te staan. Op den duur kan het ook betekenen dat scholen afdelingen zullen moeten sluiten, waardoor de variëteit en de toegankelijkheid van het onderwijs in het gedrang kunnen komen. Het kan voorkomen dat in een regio sommige vormen van onderwijs verdwijnen, terwijl het wel noodzakelijk of wenselijk is dat zij worden aangeboden.

Samenwerking tussen scholen (en waar nodig met mbo-instellingen) is een van de belangrijkste manieren waarop scholen ervoor kunnen zorgen dat de kwaliteit, diversiteit en toegankelijkheid van het onderwijs gehandhaafd blijven. Het kabinet wil zulke samenwerking daarom stimuleren, zoals dat ook is benoemd in het regeerakkoord «Bruggen slaan»: «in krimpgebieden moeten alle vormen van samenwerking mogelijk zijn».

In twee beleidsbrieven over leerlingendaling heb ik aangegeven dat ik samenwerking in het voortgezet onderwijs gemakkelijker wil maken door het verruimen van de zogenoemde «50%-regel» en door het mogelijk te maken dat scholen gezamenlijk sectoren/profielen aanbieden in vmbo-tl, havo en vwo.1 Het onderhavige besluit voorziet in het eerste; het tweede wordt in een apart besluit geregeld.

Wat is het probleem?

In het voortgezet onderwijs treedt landelijk vanaf 2016 leerlingendaling op: tot 2030 daalt het aantal leerlingen met bijna twaalf procent. Het is een fenomeen dat door het hele land optreedt: meer dan 85 procent van de besturen krijgt te maken met leerlingendaling. Regionaal kunnen er echter veel grotere dalingen optreden: tussen 2012 en 2020 kennen 69 gemeenten een leerlingendaling van meer dan 20 procent, en elf gemeenten zelfs van meer dan 30 procent. In de bekende «krimpregio’s» zoals Limburg, Zeeland en Groningen is de leerlingendaling al jaren geleden ingezet.

Door leerlingendaling worden scholen en afdelingen steeds kleiner. In gebieden waar die daling sterk is, leidt dit ertoe dat scholen en afdelingen te klein worden om rendabel in stand te houden, of om de kwaliteit van het onderwijs op peil te kunnen houden. De reden voor deze problematiek ligt in belangrijke mate in de complexiteit van het voortgezet onderwijs: er zijn verschillende schoolsoorten, die ieder een eigen structuur kennen, opgedeeld in verschillende sectoren of...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT