Besluit van 9 februari 2016, houdende wijziging van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 in verband met vrijstelling van de vergunningplicht voor weiden van vee en gebruik van meststoffen

Besluit van 9 februari 2016, houdende wijziging van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 in verband met vrijstelling van de vergunningplicht voor weiden van vee en gebruik van meststoffen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 10 juni 2015, nr. 15079598; Gelet op artikel 19da, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998;De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 september 2015, nr. W15.15.0183/IV); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 2 februari 2016, nr. 15184303; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 wordt na artikel 3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3

a.

Het verbod, bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, is niet van toepassing op: a. het weiden van vee; b. het op of in de bodem brengen van meststoffen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnootWassenaar, 9 februari 2016Willem-AlexanderDe Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Uitgegeven de tweeëntwintigste februari 2016 De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

  1. Inleiding

    Op grond van artikel 19da, eerste lid, Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: wet) wordt in de voorliggende wijziging van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 geregeld dat de vergunningplicht als voorzien in artikel 19d, eerste lid, van de wet niet van toepassing is op het weiden van vee en het gebruik van meststoffen.

    In deze nota van toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de aanleiding voor de vrijstelling (paragraaf 2), op de reikwijdte van de vrijstelling (paragraaf 3), op de verhouding van de vrijstelling tot artikel 6 van de Habitatrichtlijn en tot het programma aanpak stikstof (paragraaf 4), op de gevolgen van de vrijstelling voor ondernemers, provincies en rechterlijke macht (paragraaf 5) en op de afwijking van de vaste verandermomenten (paragraaf 6).

  2. Achtergrond

    In artikel 19d, eerste lid, van de wet is een verbod opgenomen om, zonder vergunning van gedeputeerde staten of – in uitzonderingsgevallen – Onze minister, handelingen te verrichten of projecten te realiseren die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Op grond van artikel 19d, tweede lid, van de wet geldt een uitzondering van de vergunningplicht voor handelingen en projecten die worden uitgevoerd overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in de artikelen 19a en 19b van de wet. Daarnaast geldt op grond van artikel 19d, derde lid, van de wet een uitzondering van de vergunningplicht voor «bestaand gebruik» (artikel 1, onderdeel m, van de wet). De vrijstelling van artikel 19d, derde lid, geldt niet ingeval sprake is van een project dat significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben.

    Op 4 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan (zaaknummer 201305073), die duidelijk maakt dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het weiden van koeien en het uitrijden van mest nabij een Natura 2000-gebied vergunningplichtig is, omdat deze activiteiten kunnen leiden tot verslechtering van de kwaliteit van de habitats in het Natura 2000-gebied. In de betrokken zaak was onvoldoende onderbouwd dat geen verslechtering aan de orde was. Evenmin was voldoende onderbouwd dat sprake was van «bestaand gebruik» dat is vrijgesteld van de vergunningplicht.

    De uitspraak leidt tot onzekerheid voor degenen die vee weiden of meststoffen gebruiken (veehouders, akkerbouwers, natuurbeheerders e.a.), mede in het licht van dreigende handhavingsverzoeken. Dat geldt ongeacht het soort vee dat wordt geweid, of het soort meststoffen – organisch of anorganisch – dat wordt gebruikt, aangezien de overwegingen in de uitspraak van 4 februari 2015 daarop evenzeer kunnen worden toegepast.

    Veelal is sprake van sinds jaar en dag bestaande activiteiten op de betrokken percelen. Onduidelijk is welke onderbouwing noodzakelijk is, wil degene die deze activiteiten verricht een beroep kunnen doen op de vrijstelling van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 19d, derde lid, van de wet. In potentie kan deze onderbouwing grote lasten geven, en zeker bij percelen met gewasrotatie, verschillende intensiteit van beweiding of beweiding met verschillende soorten vee, en percelen die niet permanent bij dezelfde agrariër in gebruik zijn lijkt een beroep op deze vrijstelling geen reëel perspectief te bieden.

    Ook de ontwikkelde beheerplannen – die overeenkomstig artikel 19d, tweede lid, van de wet kunnen voorzien in een vrijstelling van de vergunningplicht – bieden niet altijd een oplossing. Niet in alle beheerplannen is een voorziening met het oog op een vrijstelling getroffen, niet zelden vanuit de aanname dat voor dit soort activiteiten überhaupt geen vergunningplicht geldt. En als een voorziening is getroffen, dan kan deze in het licht van de uitspraak van 4 februari 2015 een te beperkte reikwijdte blijken te hebben. Voor sommige gebieden is er bovendien nog geen beheerplan vastgesteld.

    Een en ander betekent dat in veel gevallen een vergunningprocedure aangewezen zal zijn. Het doorlopen van een vergunningprocedure brengt onzekerheid en lasten met zich. Dat verandert niet wezenlijk door de inwerkingtreding van het programma aanpak stikstof 2015-2021.1 Dat programma brengt voor de verlening van vergunningen voor (ook) dit soort activiteiten wel een vereenvoudiging met zich, aangezien voor de onderbouwing van de vergunningaanvraag kan worden teruggegrepen op de gebiedsanalyses van het programma. Daarin is rekening gehouden met de stikstofdepositie als gevolg van bestaande beweiding en bemesting, en is vastgesteld dat deze depositie in het licht van de voorziene maatregelen in het programma niet leidt tot...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT