Besluit van 15 december 1999, houdende regels ter uitvoering van de artikelen 126aa, tweede lid, en 126cc, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1999

548

Besluit van 15 december 1999, houdende regels ter uitvoering van de artikelen 126aa, tweede lid, en 126cc, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 16 juli 1999, nr. 777191/99/6;

Gelet op de artikelen 126aa, tweede lid, en 126cc, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 11 oktober 1999, nr. WO3.99.0423/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 9 december 1999, nr. 770087/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie; b. geheimhouder: een persoon als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering; c. officier van justitie: de officier van justitie, belast met de bewaring van de processen-verbaal en andere voorwerpen.

Artikel 2
  1. De processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in artikel 126cc, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, worden bewaard op een door de officier van justitie aangewezen, beveiligde plaats. Van deze processen-verbaal en andere voorwerpen wordt een registratie bijgehouden. 2. De processen-verbaal, bedoeld in het eerste lid, worden bewaard in de vorm van een schriftelijk stuk of van een bestand op een afzonderlijke gegevensdrager. 3. De officier van justitie draagt er zorg voor dat de processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk ter beschikking van het onderzoek kunnen worden gesteld.

Staatsblad 1999 548 1

Artikel 3
  1. Zodra de termijn, genoemd in artikel 126cc, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is verstreken, beveelt de officier van justitie de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen. 2. Indien op grond van artikel 126dd, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering een bevel als bedoeld in het eerste lid achterwege blijft, beveelt de officier van justitie de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen zo spoedig mogelijk nadat het onderzoek, bedoeld in artikel 126dd, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, is beëindigd, behoudens in het geval dat dit onderzoek ten grondslag ligt aan zaken die nog niet zijn beëindigd. In het laatstgenoemde geval geldt de termijn, genoemd in artikel 126cc, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. 3. Indien op grond van artikel 126dd, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering een bevel als bedoeld in het eerste lid achterwege blijft, beveelt de officier van justitie de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen zo spoedig mogelijk nadat de Wet politieregisters opslag van de gegevens die aan deze processenverbaal en andere voorwerpen kunnen worden ontleend, niet meer toelaat. 4. Het bevel tot vernietiging is schriftelijk. Het proces-verbaal van vernietiging wordt terstond gezonden aan de officier van justitie. Deze houdt van de ingezonden processen-verbaal van vernietiging een registratie bij.

Artikel 4
  1. De opsporingsambtenaar die door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Va van het Wetboek van Strafvordering, kennisneemt van mededelingen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze zijn gedaan door of aan een geheimhouder, stelt hiervan de officier van justitie onverwijld in kennis. 2. Indien de officier van justitie vaststelt dat de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, mededelingen zijn als bedoeld in artikel 126aa, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, beveelt hij terstond de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen, voorzover zij deze mededelingen behelzen. Het bevel tot vernietiging is schriftelijk. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt, dat wordt gezonden aan de officier van justitie. 3. Indien de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn gedaan door of aan een geheimhouder die als verdachte is aangemerkt, wint de officier van justitie het oordeel in van een gezaghebbend lid van de beroepsgroep waartoe de geheimhouder behoort, omtrent de vraag of de mededelingen zijn aan te merken als mededelingen in de zin van artikel 126aa, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Indien de officier van justitie besluit af te wijken van het oordeel van het gezaghebbende lid van de beroepsgroep, wordt dit besluit met redenen omkleed.

Artikel 5
  1. Indien het proces-verbaal is opgeslagen op een afzonderlijke gegevensdrager, staat met de vernietiging van het proces-verbaal gelijk het op zodanige wijze bewerken van de gegevensdrager dat de gegevens die daaraan voor die bewerking konden worden ontleend, niet meer kenbaar zijn. 2. Met vernietiging van een voorwerp staat gelijk het op zodanige wijze bewerken van een voorwerp dat de gegevens die daaraan voor de bewerking konden worden ontleend, niet meer kenbaar zijn.

Staatsblad 1999 548 2

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Minis-terie van Justitie. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 december 1999

Beatrix

De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Uitgegeven de drieëntwintigste december 1999

De Minister van Justitie, A. H. Korthals

STB5394 ISSN 0920 - 2064 Sdu Uitgevers 's-Gravenhage 1999

Staatsblad 1999 548 3

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op basis van de wet van 27 mei 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden) (Stb. 245) kunnen technische hulpmiddelen die signalen registreren, worden ingezet voor de opsporing van strafbare feiten. Bij de bevoegdheden tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie en het onderzoek van telecommunicatie zal altijd gebruik gemaakt worden van dergelijke hulpmiddelen, bij observatie kan de officier van justitie desgewenst overgaan tot de inzet van een dergelijk technisch hulpmiddel. Een belangrijk verschil tussen het verzamelen van informatie met behulp van dergelijke technische middelen en het verzamelen van informatie op andere wijze is dat met behulp van technische hulpmiddelen op min of meer ongeselecteerde wijze een grote hoeveelheid informatie over personen wordt verzameld en vastgelegd. Dit betekent dat niet alleen voor het onderzoek relevante informatie wordt vastgelegd, maar ook niet-relevante informatie over personen die in het geheel niets van doen hebben met het strafbare feit. Dit is de reden dat het nieuwe artikel 126cc van het Wetboek van Strafvordering regels stelt omtrent de bewaring en vernietiging van processen-verbaal en andere voorwerpen die informatie behelzen die is vastgelegd met dergelijke...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT