Besluit van 10 juli 2014, houdende wijziging van het Frequentiebesluit 2013 in verband met de aanpassing van de voorschriften met betrekking tot de verlenging van vergunningen voor schaarse frequentieruimte

Besluit van 10 juli 2014, houdende wijziging van het Frequentiebesluit 2013 in verband met de aanpassing van de voorschriften met betrekking tot de verlenging van vergunningen voor schaarse frequentieruimte

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 2 april 2014, nr. WJZ / 14049612; Gelet op de artikelen 3.16 en 3.17, derde en vierde lid, van de Telecommunicatiewet; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 juni 2014, nr. W15.14.0087/IV); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 8 juli 2014, nr. WJZ / 14099638; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I
Artikel 18

van het Frequentiebesluit 2013 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot het achtste tot en met elfde lid. 2. Het tweede lid komt te luiden: 2. Vergunningen die zijn verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdelen b tot en met f, van de wet worden niet verlengd, tenzij Onze Minister besluit dat een vergunning geheel of gedeeltelijk verlengbaar is omdat hij van oordeel is dat: a. een verlenging het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang dient, of b. verlenging van belang is voor de bevordering van de overgang van analoge naar digitale techniek. 3. Er worden vijf nieuwe leden ingevoegd, luidende: 3. Onze Minister neemt het besluit, bedoeld in het tweede lid, in de periode tussen vier en twee jaar voor afloop van de vergunning. Bij het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële media-instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008 kan, in afwijking van de vorige volzin, het besluit in de periode tussen vier en een jaar voor afloop van de vergunning genomen worden. 4. Onze Minister maakt het besluit, bedoeld in het tweede lid, bekend in de Staatscourant, alsmede de verlengingsperiode en, voor zover dit op dat moment reeds mogelijk is, de voorschriften en beperkingen die bij verlenging zullen worden gewijzigd of aan de vergunning zullen worden verbonden. 5. Een aanvraag om verlenging wordt ingediend binnen een bij ministeriële regeling te bepalen periode. 6. Voordat de aanvraagperiode, bedoeld in het vijfde lid, start, maakt Onze Minister de regels, bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van de wet bekend. 7. Indien de continuïteit van dienstverlening naar het oordeel van Onze Minister in het geding is, kan hij, in afwijking van het tweede lid, vanaf twee jaar voor afloop van de vergunning een vergunning ambtshalve verlengen voor een door hem te bepalen termijn. Onze Minister maakt tevens met het besluit, bedoeld in de eerste volzin, de regels, bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van de wet, de verlengingsperiode en de voorschriften en beperkingen die bij verlenging zullen worden gewijzigd of aan de vergunning zullen worden verbonden, bekend. Indien bij de verlenging, bedoeld in de eerste volzin toepassing gegeven wordt aan het tiende lid, kunnen de wijzigingen en toevoegingen bedoeld in dat lid ingaan op een eerdere datum dan die waarop de looptijd van de te verlengen vergunning verstrijkt. 4. In het achtste lid wordt «Het eerste en tweede lid» vervangen door: Het eerste, tweede en derde lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot Wassenaar, 10 juli 2014 Willem-Alexander De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de achttiende juli 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding en doel

In de Strategische nota mobiele communicatie (zie de brief van 10 december 2010 van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de Tweede Kamer, Kamerstukken 24 095, 264) is voor de herverdeling van schaarse frequentieruimte als uitgangspunt geformuleerd dat herverdeling circa één tot twee jaar voor afloop van de vergunningen zal plaatsvinden. De gedachte was dat deze periode nodig is om nieuwkomers de gelegenheid te geven om commercieel actief te worden en om bestaande vergunninghouders de gelegenheid te geven om hun netwerk aan te passen aan het nieuwe frequentiepakket zonder nadelige gevolgen voor de continuïteit van dienstverlening.

Dit uitgangspunt was neergelegd in artikel 18, tweede lid, van het Frequentiebesluit 2013, en gold niet alleen voor schaarse frequentieruimte voor mobiele telecommunicatie, maar ook voor andere schaarse frequentieruimte die wordt verdeeld door middel van de in artikel 3.10, eerste lid, onder b tot en met f, van de Telecommunicatiewet genoemde verdelingsprocedures.

Uit recente ervaringen met (her)verdelingen van schaarse frequentieruimte en uit signalen van marktpartijen is gebleken dat de bovengenoemde periode van één tot twee jaar zowel voor de betrokken marktpartijen (zowel bestaande als potentiële vergunninghouders) als voor de overheid te kort kan zijn. Marktpartijen hebben niet alleen tijd nodig om zich voor te bereiden op de te volgen strategie bij een herverdeling, maar vooral ook om na afloop van een herverdeling de zogenoemde transitie vorm te geven: hun netwerken aanpassen aan de nieuw ontstane frequentieverdeling en de feitelijke omschakeling van de oude naar de nieuwe frequenties. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat de vergunninghouder netwerkapparatuur moet vervangen. Zeker als veel of alle apparatuur vervangen of aangepast moet worden, is dit een tijdrovende aangelegenheid.

Pas als de netwerken gereed zijn voor de omschakeling kan de feitelijke omschakeling van de frequenties plaatsvinden. Gedurende dit gehele proces moeten de klanten zo min mogelijk hinder ondervinden en moet uitval van dienstverlening worden voorkomen.

Een ander leerpunt uit recente processen waarbij vergunninghouders hun netwerken moesten aanpassen aan een nieuwe verdeling van frequenties, is dat de betrokken partijen van de minister van Economische Zaken (verder: de minister), als eerstverantwoordelijke voor het frequentiebeleid, bij een verlenging een regiefunctie verwachtten, en dat de minister die regierol ook heeft genomen. Zo heeft de minister bij de verlenging van de FM-vergunningen in 2011 de spelregels bepaald, door aan te geven onder welke condities een verlenging mogelijk was. Ook bij de transitie in het kader van de zogenoemde multibandveiling voor mobiele communicatie in 2013 heeft de minister een regisserende rol gespeeld.

Het Frequentiebesluit 2013 ging niet uit van een regierol van de minister. Het was aan de vergunninghouder om door middel van een aanvraag aan te geven of hij een verlenging wenste.

Dat leidde tot de ongewenste situatie dat de minister, indien hij van oordeel was dat verlenging dienstig was voor de in artikel 18, tweede lid, genoemde belangen, niet kon besluiten tot verlenging omdat hij daarvoor afhankelijk was van de indiening van een aanvraag daartoe. Dat kon leiden tot de nodige onzekerheid voor de betrokken marktpartijen, en voor tijdsdruk voor alle betrokkenen als een dergelijke aanvraag pas op het laatste moment werd ingediend.

Het is derhalve...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT