Besluit van 4 juli 2001, houdende nadere regels inzake de opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder en de stage van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder (Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2001

326

Besluit van 4 juli 2001, houdende nadere regels inzake de opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder en de stage van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder (Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 23 mei 2001, nr. 5105379/01/6;

Gelet op de artikelen 25, tweede en vierde lid, en 27, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet;

De Raad van State gehoord (advies van 21 juni 2001, nr. W03.01.0257/I); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 2 juli 2001, nr. 5105379/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan;

Paragraaf 1 Definitiebepalingen Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. de wet: de Gerechtsdeurwaarderswet; b. de opleiding: de opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet; c. de opleider: het opleidingsinstituut dat met een erkenning als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, de opleiding verzorgt; d. het opleidingsplan: het door het opleidingsinstituut opgestelde opleidingsplan, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet; e. de cursist: de persoon die de opleiding volgt of wil volgen; f. de stagiair: de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder die de stage, bedoeld in artikel 27 van de wet, doorloopt.

Paragraaf 2 De commissie opleiding Artikel 2

  1. Er is een commissie opleiding die bestaat uit vijf leden onder wie de voorzitter. 2. Onze Minister benoemt:

Staatsblad 2001 326 1

  1. een rechterlijk ambtenaar belast met rechtspraak als voorzitter; b. op voordracht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders twee gerechtsdeurwaarders als lid; c. op voordracht van de Bond van personeel werkzaam in de rechtspraktijk en van kandidaat-gerechtsdeurwaarders twee toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders, niet zijnde stagiairs, als lid. 3. De leden van de commissie opleiding worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd. 4. Het lidmaatschap van de commissie opleiding eindigt: a. door het verstrijken van de termijn waarvoor het lid is benoemd; b. door ontslag, al dan niet op verzoek verleend door Onze Minister; c. door overlijden; d. indien het lid ophoudt te voldoen aan de hoedanigheid, bedoeld in het tweede lid; e. per 31 december van het jaar waarin het lid de leeftijd van zeventig jaar heeft bereikt. 5. Degene die een functie vervult in de organisatie van een opleider kan geen lid zijn van de commissie opleiding.

Artikel 3
  1. De commissie opleiding heeft tot taak: a. de opleider en Onze Minister te adviseren over de opleiding; b. beroepschriften van cursisten te behandelen tegen beslissingen van de opleider omtrent hun toelating tot de opleiding, de beoordeling van hun kennen en kunnen, en c. beroepschriften van stagiairs te behandelen tegen beslissingen van

de opleider omtrent de aantekening op de stageverklaring. 2. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderzoekt de commissie ten minste eens per twee jaren of de beroepsuitoefening door de gerechtsdeurwaarders en de kandidaatgerechtsdeurwaarders reden geeft tot bijstelling van de opleiding. De commissie brengt verslag uit aan de opleider en zendt een afschrift van het verslag aan Onze Minister. 3. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder a, adviseert de commissie de opleider jaarlijks met het oog op het komende cursusjaar. De opleider verstrekt de commissie de hiertoe noodzakelijke bescheiden, waaronder een verslag van het verloop van de opleiding. De commissie zendt een afschrift van het advies aan Onze Minister. 4. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder a, kan de commissie desgevraagd en uit eigen beweging advies uitbrengen aan de opleider en aan Onze Minister. Een afschrift van het advies wordt gezonden aan Onze Minister onderscheidenlijk de opleider.

Artikel 4

De leden van de commissie ontvangen voor hun deelname aan de werkzaamheden van de commissie een door Onze Minister vast te stellen toelage en een vergoeding van de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die te dien aanzien voor de burgerlijke rijksambtenaren gelden.

Paragraaf 3 Het opleidingsplan Artikel 5

  1. Het opleidingsplan wordt opgesteld met inachtneming van de artikelen 6 tot en met 14 en 20, en bevat in ieder geval regels omtrent: a. de duur van de opleiding;

Staatsblad 2001 326 2

  1. de inrichting van de opleiding; c. de eisen voor toelating tot de opleiding; d. de organisatie en exploitatie van de opleiding; e. de inrichting en organisatie van het examen en de tijdstippen waarop daaraan kan worden deelgenomen; f. de rechtsbescherming van de cursist; g. de aan de cursist in rekening te brengen financiële bijdrage, en h. de stage. 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld waaraan het opleidingsplan moet voldoen. 3. Het opleidingsplan wordt na erkenning van de opleiding niet gewijzigd dan met toestemming van Onze Minister.

Artikel 6

De opleiding kent een onderwijsprogramma dat bij een volledige werkkring binnen drie jaren kan worden doorlopen.

Artikel 7
  1. De opleiding is zodanig ingericht dat de cursist de kennis verkrijgt die nodig is voor de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder. 2. De opleiding voorziet in gedegen kennisoverdracht van in ieder geval: a. het bepaalde bij en krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet; b. het burgerlijk recht, waaronder het recht betreffende rechtspersonen, koop, huur en pacht; c. het burgerlijk procesrecht, waaronder het executie- en beslagrecht; d. de Nederlandse staatsinrichting; e. de Nederlandse taal, en f. kantooradministratie met gebruik van geautomatiseerde systemen. 3. De opleiding bestaat uit afzonderlijke onderdelen die elk worden afgesloten met een beoordeling.

Artikel 8

De opleider kan voor bepaalde onderdelen van de opleiding en de beoordeling daarvan vrijstelling verlenen, indien de cursist aantoonbaar beschikt over kennis die gelijkwaardig is aan de kennis die in het betreffende onderdeel wordt verkregen. Het opleidingsplan bevat een reglement met de voorwaarden voor de verlening van vrijstellingen.

Artikel 9
  1. Voor toelating tot de opleiding gelden dezelfde vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 7.24, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met dien verstande dat bijzondere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van de bij de vooropleiding gevolgde vakken. Het opleidingsplan vermeldt de vereisten voor toelating tot de opleiding. 2. De persoon die niet voldoet aan de toelatingseisen ten aanzien van de vooropleiding, bedoeld in het eerste lid, wordt alsnog toegelaten, indien hij met goed gevolg een toelatingsexamen heeft afgelegd. Het opleidingsplan vermeldt de mogelijkheid van het afleggen van het toelatingsexamen. Het niveau van het toelatingsexamen is gelijk aan het niveau van de vooropleiding, bedoeld in het eerste lid.

Staatsblad 2001 326 3

Artikel 10

De cursist kan tegen een beslissing omtrent zijn toelating tot de opleiding of de beoordeling van zijn kennen en kunnen binnen zes weken nadat de beslissing is bekendgemaakt, beroep instellen bij de commissie opleiding.

Artikel 11
  1. Het opleidingsplan bevat een reglement met betrekking tot: a. de beoordeling van de kennis, bedoeld in artikel 7, die nodig is voor de uitoefening in Nederland van werkzaamheden als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder door een onderdaan van een Staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet zijnde een Nederlander, en b. het afleggen door die onderdaan van een proeve van bekwaamheid als bedoeld in artikel 1, onder l, van de Algemene wet EG-beroepsopleidingen ten aanzien van de kennis waarover hij niet heeft aangetoond te beschikken. 2. Het reglement, bedoeld in het eerste lid, stelt veilig dat de beoordeling van de kennis en de proeve van bekwaamheid geschieden: a. aan de hand van dezelfde maatstaven die worden gehanteerd in het kader van de opleiding, en b. binnen drie maanden nadat het daartoe strekkende aanvraag van Onze Minister door de opleider is ontvangen. 3. De opleider deelt Onze Minister binnen twee weken na de beoordeling en het afleggen van de proeve van bekwaamheid de uitkomst daarvan mee.

Artikel 12

Het opleidingsplan bevat voldoende waarborgen voor de kwaliteit en de continuïteit van de opleiding.

Artikel 13

De financiële bijdrage die aan de cursist in rekening wordt gebracht is niet aanmerkelijk hoger dan de bijdrage voor een vergelijkbare opleiding. De bijdrage wordt vermeld in een bijlage bij het opleidingsplan.

Artikel 14
  1. De cursist die voor elk onderdeel van de opleiding een voldoende beoordeling heeft verkregen, heeft de opleiding met goed gevolg doorlopen. 2. De opleider verstrekt de cursist, bedoeld in het eerste lid, een gewaarmerkt diploma en een lijst van de resultaten die de cursist per onderdeel van de opleiding heeft behaald. 3. Het model van het diploma, bedoeld in het tweede lid, wordt door de opleider vastgesteld en bij het opleidingsplan gevoegd.

Paragraaf 4 De aanvraag tot erkenning van de opleiding Artikel 15

Bij de aanvraag tot erkenning van de opleiding wordt in ieder geval verschaft: a. het opleidingsplan, en

Staatsblad 2001 326 4

  1. gegevens en bescheiden die inzicht bieden in de organisatie en exploitatie van de opleiding.

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT