Wet van 6 juli 2011 inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93)

Wet van 6 juli 2011 inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 en Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van de Europese Unie van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) inzake het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PbEG L 124), noodzakelijk is regels te stellen ter verbetering van de rechtspositie van zeevarenden alsmede dat het wenselijk is de daarop betrekking hebbende bepalingen te moderniseren; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU Artículos 1 a 47
ARTIKEL I

ZEEVAARTBEMANNINGSWET.

De Zeevaartbemanningswet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst. 2. In onderdeel a wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu. 3. In onderdeel k wordt «opvarenden» vervangen door: zeevarenden. 4. Onderdeel l komt te luiden: l. scheepsbeheerder:

de eigenaar of de rompbevrachter van een schip, of een vennootschap als bedoeld in artikel 311, derde lid, van het Wetboek van Koophandel aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgedragen, of indien het een vissersvaartuig betreft, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het vissersvaartuig heeft overgedragen;. 5. Onderdeel n komt te luiden: n. vaarbevoegdheid:

de bevoegdheid om in een of meer functies waarvoor in deze wet beroepsvereisten zijn gesteld, aan boord van een schip dienst te doen; 6. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel x door een puntkomma, worden zeven onderdelen toegevoegd, luidende: y. Maritiem Arbeidsverdrag:

het op 23 februari 2006 in Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen en aanhangselen; z. zeevarende:

de natuurlijke persoon die in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip; aa. visser:

een zeevarende werkzaam op een vissersvaartuig; ab. certificaat maritieme arbeid:

het certificaat, bedoeld in voorschrift 5.1.3, derde lid, van het Maritiem Arbeidsverdrag; ac. verklaring naleving maritieme arbeid:

de verklaring, bedoeld in norm A 5.1.3, tiende lid, van het Maritiem Arbeidsverdrag, bestaande uit deel I en deel II; ad. internationale reis:

een reis tussen twee verschillende landen of tussen havens in een ander land, waarbij een gebied voor welks buitenlandse betrekkingen een buiten dat gebied zetelende regering verantwoordelijk is of waarvan de Verenigde Naties het besturend lichaam zijn, mede als een afzonderlijk land wordt aangemerkt, en waarbij een transatlantische reis tussen delen van het Koninkrijk met een internationale reis gelijk wordt gesteld. ae. IMO-nummer:

het scheepsidentificatienummer, bedoeld in voorschrift XI-1/3 van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157). 7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, categorieën van personen worden aangewezen die in afwijking van het eerste lid, onderdeel z, niet worden aangemerkt als zeevarenden. B Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2
  1. Het bepaalde bij of krachtens deze wet is van toepassing ten aanzien van Nederlandse schepen, voor zover ten aanzien van vissersvaartuigen niet anders is bepaald. 2. Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van: a. schepen die uitsluitend varen op Nederlandse binnenwateren of wateren binnen, of dicht grenzend aan beschutte wateren of gebieden waar Nederlandse havenvoorschriften gelden; b. onbemande schepen die niet van middelen tot werktuiglijke voortstuwing zijn voorzien; c. oorlogsschepen en marinehulpschepen; d. reddingsvaartuigen; e. onoverdekte vissersvaartuigen die in de regel niet buiten het zicht van de Nederlandse kust worden gebracht, en f. pleziervaartuigen. 3. Het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 4B, en hoofdstuk 7, paragrafen 8 en 9, is niet van toepassing op niet commercieel gebruikte schepen. 4. Voor de toepassing van het derde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld en kan nader worden bepaald welke categorieën van schepen in ieder geval vallen onder de in het derde lid bedoelde uitzonderingen. 5. Bij regeling van Onze Minister kunnen na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden categorieën van schepen worden aangewezen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is. 6. Bij regeling van Onze Minister kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, voor categorieën schepen van minder dan 200 GT die geen internationale reizen maken, worden bepaald dat van het bepaalde bij of krachtens deze wet onder daarbij te stellen regels vrijstelling wordt verleend. C Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt na «bedrijfsvoering,» ingevoegd: de beperking van oververmoeidheid van zeevarenden,. 2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende: 5. De kapitein verlaat het schip niet gedurende de vaart of bij dreigend gevaar, tenzij zijn afwezigheid volstrekt noodzakelijk is of de zorg voor lijfsbehoud hem daartoe dwingt. 6. De bemanning verlaat het schip niet zonder toestemming van de kapitein. 7. Toestemming van de kapitein is niet nodig voor het in een aanloophaven verlaten van het schip voor het, wanneer dit mogelijk is, onverwijld raadplegen van een arts of tandarts. D Artikel 8, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel b wordt na «overschreden» ingevoegd: en er rekening is gehouden met de beperking van oververmoeidheid van zeevarenden. 2. Onderdeel d komt te luiden: d. wordt voldaan aan het bij of krachtens de artikelen 48a, vierde lid, en 64 bepaalde. E Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «een functie vervult» vervangen door: een functie vervult als bedoeld in het tweede lid. 2. De aanhef van het tweede lid komt te luiden: De vaarbevoegdheden die op de vaarbevoegdheidsbewijzen kunnen worden aangetekend hebben betrekking op de volgende functies:. F Na artikel 25a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25

b.

  1. Zeevarenden, niet zijnde zeevarenden die een functie als bedoeld in artikel 18, tweede lid, uitoefenen, voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op vissers. G Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De kapitein is belast met de handhaving van de openbare orde aan boord en oefent aan boord over alle opvarenden disciplinair gezag uit. Hij kan tot handhaving van dit gezag de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn. 2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 3. De kapitein vermeldt een weigering van toestemming aan een bemanningslid als bedoeld in artikel 4, zesde lid, en de reden daarvoor in het scheepsdagboek en verstrekt desgevraagd aan het bemanningslid binnen twaalf uur een schriftelijke bevestiging daarvan. 3. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende: 5. Een schriftelijke bevestiging als bedoeld in het derde lid, behoeft niet te worden verstrekt aan een bemanningslid van een vissersvaartuig. H Na artikel 32 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32

a.

  1. Tegenover de scheepsbeheerder is de kapitein verplicht te handelen overeenkomstig de hem door de scheepsbeheerder gegeven orders, mits deze orders niet in strijd zijn met de verplichtingen, hem als gezagvoerder door de wet opgelegd. 2. De kapitein geeft de scheepsbeheerder doorlopend kennis van alles wat het schip en de zaken aan boord betreft en vraagt diens orders alvorens tot een maatregel van geldelijk belang over te gaan. I In artikel 33, eerste lid, wordt «opgemaakt en gewijzigd» vervangen door: opgemaakt, gewijzigd en ondertekend. J Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De kapitein tekent van een bemanningslid in het monsterboekje aan dan wel reikt een document uit waarin is aangegeven: a. de dag van aanmonstering; b. de dag en plaats van afmonstering; c. de functie waarin het bemanningslid heeft dienst gedaan alsmede een overzicht van zijn werkzaamheden, en d. de naam en roepletters van het schip en voor een passagiersschip van meer dan 100 GT of meer of een schip, niet zijnde een passagiersschip, van 300 GT of meer, het IMO-nummer. 2. In het tweede lid wordt na «monsterboekje» ingevoegd: dan wel het document, bedoeld in het eerste lid,. 3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Bij ministeriële regeling wordt het model van het in het eerste lid bedoelde document vastgesteld. K Na artikel 38...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT