Wet van 18 april 2002 tot vaststelling van de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, tweede gedeelte (nadere wijziging van Boek 4)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2002

228

Wet van 18 april 2002 tot vaststelling van de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, tweede gedeelte (nadere wijziging van Boek 4)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de invoering van Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek daarin een aantal nadere wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In Boek 4, vastgesteld bij de Wet van 11 september 1969, Stb. 392, laatstelijk gewijzigd bij de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, eerste gedeelte, en de Wet tot vaststelling van titel 7.3 (Schenking) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 4.1.3

e wordt als volgt gewijzigd:

  1. Lid 2 komt te luiden: 2. Bij de voldoening van de schulden ten laste van de nalatenschap worden achtereenvolgens met voorrang voldaan:

    1. de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met e; 2°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder f; 3°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder g. Ontbreken schulden als bedoeld in lid 1 onder f, dan worden eerst de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met c, en vervolgens de schulden, bedoeld in lid 1 onder d, e en g, met voorrang voldaan.

  2. Toegevoegd wordt een lid, luidende: 3. In de nalatenschap van de langstlevende ouder, bedoeld in artikel 4.2A.1.8, en de stiefouder, bedoeld in artikel 4.2A.1.10, wordt een verplichting tot overdracht van goederen als bedoeld in die artikelen met een schuld als bedoeld in lid 1 onder a gelijkgesteld.

    Staatsblad 2002 228 1

    B

    Aan artikel 4.1.4 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Onder stiefkind van de erflater wordt in dit Boek verstaan een kind van de echtgenoot of geregistreerde partner van de erflater, van welk kind de erflater niet zelf ouder is. Zodanig kind blijft stiefkind, indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is geëindigd.

    C

Artikel 4.2.3

leden 2 en 3 komen te te luiden: 2. In afwijking van lid 1 is het erfdeel van een halfbroer of halfzuster de helft van het erfdeel van een volle broer, een volle zuster of een ouder. 3. Wanneer het erfdeel van een ouder door toepassing van de leden 1 en 2 minder zou bedragen dan een kwart, wordt het verhoogd tot een kwart en worden de erfdelen van de overige erfgenamen naar evenredigheid verminderd.

D

Artikel 4.2

A.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Lid 3 onder a komt te luiden: a. indien de echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard;.

  2. Onder vernummering van lid 5 tot lid 6 wordt een lid ingevoegd, luidende: 5. Is de vordering, bedoeld in lid 3, opeisbaar geworden doordat ten aanzien van de echtgenoot de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan is de vordering, voor zover zij onvoldaan is gebleven, door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op grond van artikel 356 lid 2 van de Faillissementswet wederom niet opeisbaar. Artikel 358 lid 1 van de Faillissementswet vindt ten aanzien van de vordering geen toepassing.

E

Artikel 4.2

A.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Aan lid 1 wordt een zin toegevoegd, luidende: In de onderlinge verhouding van de echtgenoot en de kinderen komen de schulden der nalatenschap voor rekening van de echtgenoot.

  2. Lid 2 komt te luiden: 2. Voor schulden van de nalatenschap, alsmede voor schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echtgenoot en de erflater de deelgenoten waren, neemt de schuldeiser in zijn verhaal op de goederen die krachtens artikel 1 lid 2 aan de echtgenoot toebehoren, rang voor degenen die verhaal nemen voor andere schulden van de echtgenoot.

  3. Lid 3 komt te luiden: 3. Voor schulden van de nalatenschap kunnen de goederen van een kind niet worden uitgewonnen, met uitzondering van de in artikel 1 lid 3 bedoelde geldvordering. Uitwinning van die goederen is wel mogelijk voor zover de geldvordering van het kind is verminderd door betaling of door overdracht van goederen, tenzij het kind goederen van de echtgenoot aanwijst die voldoende verhaal bieden.

    Staatsblad 2002 228 2

  4. Na lid 3 wordt een lid toegevoegd, luidende: 4. De uit lid 1, tweede zin, voortvloeiende draagplicht van de echtgenoot geldt mede wanneer de schulden van de nalatenschap de baten overtreffen, onverminderd artikel 4.5.1.3 lid 2.

    F

Artikel 4.2

A.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Lid 3 komt te luiden: 3. Bij de vaststelling van de geldvordering zijn de artikelen 4.5.4.3b tot en met 4.5.4.8 van overeenkomstige toepassing.

  2. In lid 4 wordt het woord «verdeling» vervangen door: vaststelling.

G

Artikel 4.2

A.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

  1. In lid 2, tweede zin, vervalt de komma na «bepalen».

  2. In lid 3 worden in de eerste zin de woorden «de artikelen 673-676 en 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door: de artikelen 673 tot en met 676 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

H

Artikel 4.2

A.1.5 wordt als volgt gewijzigd:

  1. In lid 1 wordt na de woorden «de in artikel 1 lid 3 bedoelde geldvordering» ingevoegd: en de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging.

  2. Aan lid 1 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende: Een betaling wordt in de eerste plaats in mindering gebracht op de hoofdsom, vervolgens op de verhoging, tenzij de erflater, dan wel de echtgenoot en het kind tezamen, anders hebben bepaald.

  3. Lid 2 komt te luiden: 2. Indien een kind een bevoegdheid toekomt tot het doen van een verzoek als bedoeld in artikel 7, 8, 9 of 10, gaan de echtgenoot of diens erfgenamen niet over tot voldoening dan na te hebben gehandeld overeenkomstig artikel 12 lid 3.

I

Artikel 4.2

A.1.6 wordt als volgt gewijzigd: Lid 3, derde zin, komt te luiden:

Is de echtgenoot in staat van faillissement verklaard, is ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard dan wel aan hem surseance van betaling verleend, dan wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de curator, door de bewindvoerder, onderscheidenlijk door de echtgenoot met medewerking van de bewindvoerder.

Staatsblad 2002 228 3

J

Artikel 4.2

A.1.11 wordt als volgt gewijzigd:

  1. De tweede zin van lid 3 komt te luiden:

    Op de vordering zijn de leden 3 en 4 van artikel 1 en lid 1 van artikel 3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 1 lid 4 bedoelde vermeerdering wordt berekend vanaf het tijdstip van het ontstaan van de vordering.

  2. Lid 6 komt te luiden: 6. Het vruchtgebruik kan niet worden ingeroepen tegen schuldeisers die zich op de daaraan onderworpen goederen verhalen ter zake van schulden van de nalatenschap of schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echtgenoot en de erflater de deelgenoten waren. In geval van zodanige uitwinning is artikel 282 van Boek 3 niet van toepassing.

    K

    Na artikel 4.2A.1.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.2

A.1.11a.

  1. De in de artikelen 7, 8, 9 en 10 bedoelde verplichting tot overdracht betreft goederen die deel hebben uitgemaakt van de nalatenschap van de erflater of van de door diens overlijden ontbonden huwelijksgemeenschap. In afwijking van de eerste zin heeft de in de artikelen 9 en 10 bedoelde verplichting tot overdracht geen betrekking op goederen die van de zijde van de stiefouder in de huwelijksgemeenschap met de erflater zijn gevallen. 2. De in de artikelen 7, 8, 9 en 10 bedoelde verplichting tot overdracht betreft mede goederen die in de plaats zijn gekomen voor goederen als bedoeld in lid 1, eerste zin. Indien een goed is verkregen met middelen die voor minder dan de helft afkomstig zijn uit de in lid 1 bedoelde nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap, valt het niet onder de in de eerste zin bedoelde verplichting. Is een goed mede met middelen uit een lening verkregen, dan blijven deze middelen voor de toepassing van de tweede zin buiten beschouwing. 3. Een goed dat behoort tot het vermogen van degene die tot overdracht is verplicht of tot de huwelijksgemeenschap waarin deze is gehuwd, wordt vermoed deel te hebben uitgemaakt van de in lid 1, eerste zin, bedoelde nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap of voor zodanig goed in de plaats te zijn gekomen.

L

Artikel 4.2

A.1.12 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Lid 1 vervalt. De leden 2 tot en met 7 worden vernummerd tot de leden 1 tot en met 6.

  2. De eerste zin van lid 1 (nieuw) komt te luiden: De waarde van de over te dragen goederen, vast te stellen naar het tijdstip van de overdracht, wordt in de eerste plaats in mindering gebracht op de aan het kind verschuldigde hoofdsom en vervolgens op de verhoging, tenzij door de erflater of bij de overdracht anders is bepaald.

  3. In lid 3 (nieuw), tweede zin, wordt na «over» en na «doen» een komma geplaatst.

    Staatsblad 2002 228 4

  4. ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT