Besluit van 16 december 2002, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ten behoeve van investeringen in de kennisinfrastructuur (Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2002

649

Besluit van 16 december 2002, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ten behoeve van investeringen in de kennisinfrastructuur (Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 26 maart 2002, nr. WJZ 02015947, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 5 van de Wet Fonds economische structuurversterking, 3 van de Kaderwet EZ-subsidies, 4 van de Wet overige OCenW-subsidies, 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, 3 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat en 15.13 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 30 mei 2002, nr. W10.02.0150/II); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 12 december 2002, nr. WJZ 02062562, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen Artikel 1

  1. In dit besluit wordt verstaan onder: a. bevoegde minister: de Minister van Economische Zaken, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat of van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer die op grond van het tweede lid of in artikel 11 als bevoegd bestuursorgaan is aangewezen; b. universiteit: een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis; c. onderzoeksinstelling: een openbare instelling zonder winstoogmerk

    die zelf kwalitatief hoogstaand onderzoek uitvoert;

    Staatsblad 2002 649 1

    1. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt; e. kennisconsortium: een samenwerkingsverband zonder winstoogmerk van natuurlijke personen of rechtspersonen dat de ontwikkeling en verspreiding van kennis in een kennisgebied ten doel heeft, dat blijkens zijn statuten of de samenwerkingsovereenkomst open staat voor een ieder en toegankelijk is onder niet-discriminerende voorwaarden, en waarvan ten minste een universiteit of onderzoeksinstelling en een ondernemer deel uitmaken, behoudens het geval, bedoeld in artikel 9, eerste lid; f. kennisgebied: een gebied, aangewezen in de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid; g. kennisproject: een voor Nederland nieuw planmatig en met elkaar samenhangend geheel van activiteiten van een kennisconsortium, gericht op de ontwikkeling van nieuwe kennis in een kennisgebied door middel van het uitvoeren van fundamenteel of industrieel onderzoek:

    1. dat aansluit bij kwalitatief hoogstaand en, indien nodig, multidisciplinair onderzoek dat al in Nederland wordt uitgevoerd,

    2. dat een opzet heeft waarbij rekening is gehouden met de toepasbaarheid van de te ontwikkelen kennis,

    3. dat een looptijd heeft van ten hoogste vier jaar, behoudens het geval, bedoeld in artikel 9, tweede lid,

    4. dat leidt tot het ontwikkelen van wetenschappelijk inzicht, technologische of maatschappelijke concepten, innovatieve toepassingen, dan wel competenties, en

    5. waarvan de kennis die daarmee wordt verkregen op niet-discriminerende basis aan ondernemingen in de Europese Unie wordt verspreid of overgedragen; h. fundamenteel onderzoek: het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis, zonder industriële of commerciële doelstellingen; i. industrieel onderzoek: het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze te gebruiken bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen, competenties of diensten of om bestaande producten, processen, competenties of diensten aanmerkelijk te verbeteren; j. preconcurrentiële ontwikkeling: de omzetting van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde, verbeterde of alternatieve producten, processen, competenties of diensten, met inbegrip van de fabricage van een eerste prototype, demonstratie- of modelproject dat niet voor commerciële doeleinden kan worden aangewend; k. penvoerende aanvrager: de deelnemer aan een kennisconsortium zonder rechtspersoonlijkheid die mede namens de andere deelnemers als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van dit besluit is opgetreden en die het kennisconsortium vertegenwoordigt bij het contact met de bevoegde minister omtrent de aanvraag en de verdere uitvoering van dit besluit; l. regieorgaan: een instantie, aangewezen in de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid; m. basissubsidie: de geldmiddelen die een minister onder door hem gestelde voorschriften ter beschikking stelt als bijdrage in de exploitatieen investeringskosten van een universiteit of onderzoeksinstelling; n. doelsubsidie: de geldmiddelen die een minister ter beschikking stelt als vergoeding voor de exploitatie- en investeringskosten die een universiteit of onderzoeksinstelling maakt voor door de minister aangegeven activiteiten. 2. De ministerraad wijst voor elke aanvraag de bevoegde minister aan die de besluiten neemt tot subsidieverlening behoudens in het geval, bedoeld in artikel 11, tot voorschotverstrekking en tot subsidievaststelling en die de andere in dit besluit aan hem toegekende bevoegdheden heeft.

    Staatsblad 2002 649 2

  2. Bij ministeriële regeling wijst de Minister van Economische Zaken, in overeenstemming met de andere ministers die het aangaat, de kennisgebieden aan waarop het onderzoek dat in de kennisprojecten zal worden uitgevoerd, betrekking heeft. 4. Bij ministeriële regeling kan de Minister van Economische Zaken, in overeenstemming met de andere ministers die het aangaat, een instantie aanwijzen die aanvragen van kennisconsortia om subsidie voor kennisprojecten die betrekking hebben op bij de ministeriële regeling te bepalen zwaartepunten binnen een daarbij aan te geven kennisgebied, gebundeld indient en de desbetreffende kennisconsortia vertegenwoordigt bij het contact met de bevoegde minister omtrent de aanvraag en de verdere uitvoering van dit besluit.

Artikel 2
  1. De bevoegde minister verleent op aanvraag een subsidie aan: a. een kennisconsortium dat rechtspersoonlijkheid bezit en dat voor eigen rekening en risico een kennisproject uitvoert, of b. de deelnemers aan een kennisconsortium dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, die voor gezamenlijke rekening en risico een kennisproject uitvoeren. 2. Indien de aanvragers deelnemers zijn in een kennisconsortium dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, wordt de subsidie verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk en betaald aan de penvoerende aanvrager. 3. Indien de aanvragers kennisconsortia zijn wier aanvragen door een regieorgaan worden gebundeld, wordt de subsidie verstrekt aan de kennisconsortia en betaald aan het regieorgaan, dat zorgdraagt voor de uitbetaling aan de kennisconsortia van de bedragen waarop zij recht hebben. 4. Geen subsidie wordt verstrekt indien voor het kennisproject reeds door de bevoegde minister subsidie is verstrekt, behoudens voor zover die subsidie door hem is aangemerkt als basissubsidie of doelsubsidie.

Artikel 3
  1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50 procent van de projectkosten. 2. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is of wordt verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan: a. het ingevolge het eerste lid geldende percentage, dan wel b. 65 procent van de projectkosten in het geval het kennisproject aansluit bij de doelstellingen van een project of een specifiek programma dat is opgesteld ingevolge het communautaire kaderprogramma op het gebied van onderzoek en ontwikkeling dat ten uitvoer wordt gelegd op het tijdstip van het verlenen van de subsidie, dan wel c. 75 procent van de projectkosten indien het kennisproject aan onderdeel b voldoet en daarnaast wordt uitgevoerd op basis van grensoverschrijdende samenwerking waarbij ondernemingen, universiteiten en onderzoeksinstellingen of ten minste twee onafhankelijke partners uit twee lidstaten van de Europese Unie daadwerkelijk samenwerken en het kennisproject gepaard gaat met een ruime verspreiding en publicatie van de resultaten, met inachtneming van de daarop rustende rechten van intellectuele eigendom. 3. Het tweede lid is niet van toepassing voor zover de in dat lid bedoelde verstrekte subsidie een basissubsidie betreft. 4. In het geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van dit besluit verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag

Staatsblad 2002 649 3

van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander voor zover van toepassing naar rato van het aantal subsidie-ontvangers en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 4
  1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen: a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het kennisproject toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten:

  1. loonkosten, met...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT