Besluit van 14 november 1997, houdende regels inzake de verstrekking van kredieten voor de ontwikkeling van elektronische diensten (Besluit kredieten elektronische-dienstenontwikkeling)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1997

554

Besluit van 14 november 1997, houdende regels inzake de verstrekking van kredieten voor de ontwikkeling van elektronische diensten (Besluit kredieten elektronische-dienstenontwikkeling)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 19 juni 1997, nr. WJA/JZ 97034223;

Gelet op artikel 2 van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ; De Raad van State gehoord (advies van 7 oktober 1997, nr.

W10.97.0354);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 29 oktober 1997, nr. WJA/JZ 97063968;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt; b. groep: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

  1. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

    - meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan, - volledig aansprakelijk vennoot is van of - overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen en

  2. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen; c. ontwikkelingsproject: een creatieve systematische activiteit, gericht op het omzetten van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor elektronische diensten dan wel wezenlijke onderdelen daarvan, die nieuw zijn voor Nederland; d. elektronische dienst: een netwerkgebaseerde multimediadienst of een intermediaire dienst, niet zijnde een elektronische dienst die bij regeling van Onze Minister is uitgesloten; e. netwerkgebaseerde multimediadienst: geïntegreerde presentatie,

    Staatsblad 1997 554 1

    toegang en overdracht van beeld, geluid en data via de telematicainfrastructuur, waarbij sprake is van interactie met de gebruiker; f. intermediaire dienst: dienst met gebruikmaking van een elektronisch hulpmiddel dat algemeen toepasbaar is bij het gebruik van of de toegang tot netwerk gebaseerde multimediadiensten.

Artikel 2

1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een krediet aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico een ontwikkelingsproject uitvoert. 2. Geen krediet wordt verstrekt, indien voor het project reeds door Onze Minister subsidie is verstrekt.

Artikel 3

1. Het krediet bedraagt 40 procent van de projectkosten, doch niet meer dan een bij regeling van Onze Minister vastgesteld bedrag. 2. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan krediet verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag ingevolge het eerste lid.

Artikel 4

1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen: a. de volgende, rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de kredietontvanger gemaakte en betaalde kosten:

  1. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken directe personeel, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten;

  2. aan derden verschuldigde kosten ter zake van door hen verrichte arbeid, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep; b. een opslag voor algemene kosten, groot 40 procent van de onder a, aanhef en 1°, bedoelde kosten. 2. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onder a, aanhef en 1°, worden gemaakt maar niettemin arbeid voor het project wordt verricht, kan Onze Minister daarvoor een redelijk bedrag vaststellen dat als projectkosten mede in aanmerking wordt genomen.

Artikel 5

1. Er is een Adviescommissie elektronische diensten, die tot taak heeft Onze Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om een krediet op grond van dit besluit. 2. De commissie bestaat uit een voorzitter, tevens lid, en ten minste twee en ten hoogste zes andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken. 3. De voorzitter en de leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar. 4. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

Staatsblad 1997 554 2

5. Onze Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen. 6. In het secretariaat van de commissie wordt door Onze Minister voorzien. 7. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van dat ministerie. 8. De commissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is. 9. De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van zijn werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van Onze Minister, maar ten minste elk vierde jaar, stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

§ 2. Aanvragen Artikel 6

1. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling perioden vast, na afloop waarvan de aanvragen die in die periode zijn ontvangen en voldoen aan de wettelijke voorschriften, worden behandeld. 2. Onze Minister stelt voorts bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidies op in een periode ontvangen aanvragen. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen voor bepaalde categorieën aanvragers en voor bepaalde categorieën projecten.

Artikel 7

1. Een aanvraag om een krediet wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen. 2. De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan en een begroting voor het project alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 8

Onze Minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen dertien weken na afloop van de in artikel 6 bedoelde periode. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

Artikel 9

Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag: a. indien de aanvraag niet voldoet aan dit besluit en de daarop

berustende bepalingen; b. voor zover door kredietverlening aan de aanvrager dan wel tot dezelfde groep behorende ondernemers krachtens dit besluit aan kredieten meer zou worden toegezegd dan een bij regeling van Onze Minister vastgesteld bedrag.

Staatsblad 1997 554 3

Artikel 10

1. Onze Minister wint omtrent de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 9 afwijzend wordt beslist, het advies in van de Adviescommissie elektronische diensten. 2. De commissie geeft aan Onze Minister in ieder geval een negatief advies: a. indien van het ontwikkelingsproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn; b. indien onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van het ontwikkelingsproject, in het bijzonder de mogelijkheid het krediet en de bijgeschreven rente af te lossen binnen de economische levensduur van de eruit voortvloeiende diensten; c. indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkene het project niet kan financieren; d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkene de capaciteiten heeft en zal kunnen beschikken over voldoende financiële middelen om bij welslagen van het project de commercialisatie van de resultaten ervan en de eruit voortvloeiende dienstverlening alleen of in samenwerking met derden ter hand te nemen; e. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager de capaciteiten heeft om het ontwikkelingsproject naar behoren uit te voeren; f. indien zij de projectkosten raamt op minder dan een bij regeling van Onze Minister vastgesteld bedrag. 3. De commissie rangschikt per groep van aanvragen waarvoor een subsidieplafond geldt de aanvragen waaromtrent zij positief adviseert zodanig, dat een project hoger wordt gerangschikt naarmate het meer bijdraagt aan de totstandkoming van de elektronische snelwegen in Nederland, gelet op bij regeling van Onze Minister vastgestelde aandachtspunten.

Artikel 11

1. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen door de Adviescommissie elektronische diensten. 2. Onze Minister kan afwijken van het eerste lid, indien een advies van de commissie in strijd is met dit besluit dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

§ 3. Kredietverlening en verplichtingen van de kredietontvanger Artikel 12

1. Onze Minister geeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT