Wet van 25 mei 1998, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap (Natuurbeschermingswet 1998)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1998

403

Wet van 25 mei 1998, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap (Natuurbeschermingswet 1998)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen te stellen inzake de bescherming van natuur en landschap en dat het voorts wenselijk is een wettelijke grondslag te geven aan het verlenen van bijdragen ter bevordering en ondersteuning van het beleid inzake natuur en landschap alsmede aan het verlenen van vergoedingen terzake van het op vrijwillige basis richten of mede richten van de bedrijfsvoering van landbouwbedrijven, binnen daartoe aangewezen gebieden, op het beheer van natuur en landschap;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN Artículos 1 y 2
Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; b. structuurschema: structuurschema, bedoeld in artikel 9; c. natuurmonument: terrein of water, dan wel samenstel van terreinen of wateren, dat van algemeen belang is om zijn natuurwetenschappelijke betekenis of zijn natuurschoon; d. eigenaar: degene, die in de kadastrale registratie als eigenaar staat vermeld, met dien verstande dat indien op een onroerende zaak een eeuwig durend recht van erfpacht of een recht van beklemming rust, daaronder wordt verstaan de erfpachter of de beklemde meier, en dat bij onroerende zaken die aan een niet eeuwig durend recht van erfpacht, een recht van vruchtgebruik of een recht van opstal zijn onderworpen, daaronder mede zijn begrepen degenen, die in de kadastrale registratie als erfpachter, vruchtgebruiker of opstalhouder staan vermeld, een en ander voorzover niet de rechtstoestand is gebleken een andere te zijn dan de kadastrale registratie aangeeft; e. gebruiker: degene, die anders dan als eigenaar een onroerende zaak in gebruik heeft;

Staatsblad 1998 403 1

f. landschapsgezicht: samenstel van onbebouwde terreinen of van bebouwde en onbebouwde terreinen dat vanwege zijn structuren, patronen of elementen danwel anderszins vanwege zijn uiterlijke verschijningsvorm, historisch-landschappelijk van algemeen belang is.

Artikel 2
  1. Voorzover niet anders bepaald, wordt onder gedeputeerde staten verstaan gedeputeerde staten van de provincie waarin natuurmonumenten of landschapsgezichten onderscheidenlijk beschermde natuurmonumenten of beschermde landschapsgezichten geheel of grotendeels zijn gelegen. 2. Gedeputeerde staten wijzen landschapsgezichten, die mede zijn gelegen in een andere provincie, niet aan als beschermd landschapsgezicht dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van die andere provincies. 3. Gedeputeerde staten beslissen niet over een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 16 of over de afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 8.39b, eerste lid, van de Wet milieubeheer, dan wel stellen een beheersplan als bedoeld in artikel 17 niet vast, dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het beschermd natuurmonument mede is gelegen.

HOOFDSTUK II NATUURBELEIDSPLAN Artículos 3 a 9
Artikel 3

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder Onze Ministers: Onze Minister tezamen met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat voorzover het aangelegenheden betreft die tot hun verantwoordelijkheid behoren.

Artikel 4

Onze Ministers stellen ten minste eenmaal in de acht jaar een natuurbeleidsplan vast, dat met het oog op een duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden voor de korte, middellange en lange termijn richting geeft aan van rijkswege te nemen beslissingen.

Artikel 5
  1. Het natuurbeleidsplan bevat tenminste de hoofdlijnen van het beleid terzake van: a. de algemene natuur- en landschapswaarden; b. bescherming van de in het plan aangeduide gebieden en gebiedscategorieën waar sprake is van bijzondere natuur- en landschapswaarden; c. de in het plan aangegeven soorten dieren en planten waaraan bijzondere aandacht zal worden gegeven; d. voorlichting en onderzoek op het terrein van natuur en landschap; e. de internationale ontwikkelingen van het natuurbeleid. 2. Het natuurbeleidsplan bevat een aanduiding van: a. de wijze waarop en de maatregelen waarmede voor de eerstvolgende periode van acht jaar uitvoering zal worden gegeven aan de hoofdlijnen van het beleid; b. de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid.

Staatsblad 1998 403 2

Artikel 6
  1. In het plan geven Onze Ministers voorts aan in hoeverre het voorgenomen beleid inzake natuur en landschap is afgestemd op, dan wel leidt tot aanpassing van het nationale milieubeleid en het nationale waterhuishoudingsbeleid en in hoeverre en binnen welke termijn zij voornemens zijn het nationaal milieubeleidsplan, bedoeld in artikel 4.3 van de Wet milieubeheer en de nota voor de waterhuishouding, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding, te herzien. 2. Met het geldende natuurbeleidsplan wordt tevens rekening gehouden bij de vaststelling van rijksbeleid op andere terreinen van beleid dan bedoeld in het eerste lid, voorzover daarbij het belang van duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden wordt geraakt.

Artikel 7

Onze Ministers betrekken bij de voorbereiding van het natuurbeleidsplan de naar hun oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende bestuursorganen, instellingen en organisaties. Daartoe behoren in elk geval gedeputeerde staten van de provincies.

Artikel 8
  1. Het plan geldt voor een tijdvak van acht jaar nadat het is vastgesteld, behoudens ingeval in dat tijdvak een nieuw plan is vastgesteld. 2. Na het verstrijken van de eerste vier jaar van de geldingsduur kan naar aanleiding van een beoordeling van de in die periode opgedane ervaringen het plan door Onze Ministers worden aangepast met inachtneming van artikel 7. 3. Onze Ministers doen het plan alsmede een eventueel besluit tot aanpassing van dat plan toekomen aan de Staten-Generaal en aan gedeputeerde staten van de provincies. 4. Onze Minister maakt de vaststelling van het plan en van aanpassingen daarvan bekend in de Staatscourant. Hierbij geeft hij aan op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van het plan of de aanpassingen daarvan.

Artikel 9

Er is een structuurschema dat in ieder geval inzicht geeft in de ruimtelijke aspecten van het rijksbeleid inzake natuur en landschap. Het structuurschema is een plan als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

HOOFDSTUK III BESCHERMDE NATUURMONUMENTEN
TITEL 1 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD NATUURMONUMENT Artículos 10 a 15
Artikel 10
  1. Onze Minister kan, mede op grondslag van het structuurschema, bij besluit een natuurmonument aanwijzen als beschermd natuurmonument. Het besluit gaat vergezeld van een kaart waarop het beschermd natuur-monument is aangegeven en een toelichting. 2. Indien het beheer over een natuurmonument of een gedeelte daarvan berust bij een van Onze andere Ministers, dan neemt Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid niet, dan in overeen-stemming met die andere Minister.

    Staatsblad 1998 403 3

  2. Indien in andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid, een van Onze andere Ministers op grond van enig wettelijk voorschrift bevoegd is besluiten te nemen met betrekking tot het natuurmonument, vindt voorafgaand aan een besluit als bedoeld in het eerste lid overleg plaats met die andere Minister.

Artikel 11
  1. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 10, eerste lid, is de in paragraaf 3.5.6. van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. De artikelen 3:19, tweede lid, onderdeel a, en 3:21 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. 2. Alvorens toepassing te geven aan artikel 3:30, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geeft Onze Minister van het voornemen tevens schriftelijk kennis aan de eigenaren en hypothecaire schuldeisers. 3. In afwijking van artikel 3:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden bedenkingen tegen het ontwerp-besluit ingebracht bij gedeputeerde staten. 4. Binnen vier maanden na afloop van de in artikel 3:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde periode zenden gedeputeerde staten de ingekomen schriftelijke bedenkingen, vergezeld van hun beschouwingen, aan Onze Minister. Op verzoek van gedeputeerde staten kan Onze Minister de in de eerste volzin bedoelde termijn met acht weken verlengen.

Artikel 12
  1. In geval van dringende noodzaak kan Onze Minister bij besluit een natuurmonument ten aanzien waarvan overeenkomstig artikel 11 een besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument wordt voorbereid reeds voorlopig als zodanig aanwijzen voordat de procedure, bedoeld in de artikelen 11 en 13 is voltooid. 2. Een besluit tot voorlopige aanwijzing vervalt zodra met inachtneming van de artikelen 11 en 13 een definitief besluit over aanwijzing als...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT