Besluit van 19 oktober 1998, houdende regels met betrekking tot de taak en bevoegdheid van de cliëntenvertrouwenspersoon jeugdhulpverlening en jeugdbescherming (Besluit cliëntenvertrouwenspersoon jeugdhulpverlening en jeugdbescherming)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1998

631

Besluit van 19 oktober 1998, houdende regels met betrekking tot de taak en bevoegdheid van de cliëntenvertrouwenspersoon jeugdhulpverlening en jeugdbescherming (Besluit cliëntenvertrouwenspersoon jeugdhulpverlening en jeugdbescherming)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 juni 1998, DJB/JHV-982109, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Justitie;

Gelet op artikel 1, derde lid, van de Wet op de jeugdhulpverlening en artikel III van de Wet van 29 mei 1997 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met het klachtrecht (Stb. 273);

De Raad van State gehoord (advies van 7 augustus 1998, No. W13.98.0276);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 oktober 1998, DJB/JHV-98.4231, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1
  1. De cliëntenvertrouwenspersoon verleent de jeugdigen op hun verzoek advies en bijstand in aangelegenheden samenhangend met de hun geboden hulpverlening. 2. Het verlenen van advies en bijstand is met name gericht op de uitoefening door de jeugdige van zijn rechten.

Artikel 2

De cliëntenvertrouwenspersoon heeft vrije toegang tot de gebouwen van de instelling en de terreinen en ruimten van de voorziening waar de jeugdigen kunnen verblijven, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is. De cliëntenvertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met een jeugdige te spreken.

Staatsblad 1998 631 1

Artikel 3

Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde worden aan de cliëntenvertrouwenspersoon alle inlichtingen verschaft en bescheiden getoond die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.

Artikel 4

Aan de cliëntenvertrouwenspersoon worden door de uitvoerder of instelling de faciliteiten verschaft die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.

Artikel 5

Aan artikel 39, vierde lid, van het Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming1 wordt een volzin toegevoegd luidende: De maandcommissaris vervult tevens de taken van de cliëntenvertrouwenspersoon bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder r, van de Wet op de jeugdhulpverlening. Bij de uitvoering van die taken komen hem de bevoegdheden toe gegeven door het Besluit cliëntenvertrouwenspersoon jeugdhulpverlening en jeugdbescherming.

Artikel 6

De onderdelen C, D, F en H van artikel II van de Wet van 29 mei 1997 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met het klachtrecht (Stb. 273) treden in werking op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit cliëntenvertrouwenspersoon jeugdhulpverlening en jeugdbescherming.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 19 oktober 1998 Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. M. Vliegenthart

De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Uitgegeven de negentiende november 1998

De Minister van Justitie, A. H. Korthals

1 Stb. 1990, 112, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 november 1995, Stb. 568.

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Minis-terie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 december 1998, nr. 235.

STB4573 ISSN 0920 - 2064 Sdu Uitgevers 's-Gravenhage 1998

Staatsblad 1998 631 2

NOTA VAN TOELICHTING

  1. Algemeen

    In de jaren 1995, 1996 en 1997 is - mede op initiatief van het Advies- en Klachtenburo Jeugdhulpverlening (AKJ) - een experiment uitgevoerd met cliëntenvertrouwenspersonen in de residentiële jeugdhulpverlening. Achtergrond van het experiment was dat jongeren in de jeugdhulpverlening wettelijk vastgelegde rechten hebben, maar dat de indruk bestond dat zij van deze rechten niet optimaal gebruik maken. De oorzaak daarvan is dat ze er dikwijls niet goed van op de hoogte zijn en te afhankelijk zijn van de instelling waar zij verblijven om hun rechten te effectueren. Een van de instelling onafhankelijke cliëntenvertrouwenspersoon zou jongeren goed over hun rechten kunnen informeren en hen kunnen helpen daarvan gebruik te maken. Het experiment had de titel «Cliëntenvertrouwenspersonen in de residentiële jeugdhulpverlening» en was gericht op de jeugdigen. Het begrip cliëntenvertrouwenspersoon houdt dan ook geen verband met het cliënt-begrip zoals dat in de wet is geïntroduceerd in verband met de medezeggenschap. Dat begrip is ruimer. Daaronder vallen namelijk niet alleen de jeugdige, maar ook de ouder, de stiefouder, de pleegouder en de voogd.

    De wet hanteert deze inmiddels ingeburgerde naam, die in het veld wordt afgekort tot «cvp».

    Het experiment is onderzocht en geëvalueerd door het Verwey-Jonker Instituut (rapport: In goed vertrouwen, Utrecht, april 1997). Een conclusie van het onderzoek en de evaluatie luidde dat de landelijke invoering van cliëntenvertrouwenspersonen in de residentiële jeugdhulpverlening bevorderd moet worden. In de psychiatrische ziekenhuizen is er een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT