Wet van 24 december 1997, houdende regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1997

783

Wet van 24 december 1997, houdende regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen omtrent de instelling, het bestuur, de taken en de financiering van de kamers van koophandel en fabrieken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN Artículo 1
Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken; b. SER: Sociaal-Economische Raad; c. kamer: kamer van koophandel en fabrieken; d. hoofdvestigingskamer: de kamer waarbij de onderneming op grond van artikel 6 van de Handelsregisterwet 1996 ingeschreven is of behoort te zijn; e. nevenvestigingskamer: de kamer in het gebied waarvan een nevenvestiging van de onderneming gelegen is, niet zijnde de hoofdvestigingskamer.

HOOFDSTUK 2 INSTELLING VAN DE KAMERS Artículos 2 a 4
Artikel 2
  1. Over het gehele land zijn er kamers van koophandel en fabrieken die tot doel hebben de bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de kamers ingesteld en opgeheven en wordt voor elke kamer het gebied vastgesteld. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de gevolgen van de instelling, opheffing en gebiedsindeling van de kamers, waarbij zonodig voor de duur van ten

Staatsblad 1997 783 1

hoogste vier jaren kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8, 9, 10, 11, 14, 15, 32, 33, 35, 37, 44, 45, 46, 47, 51 en 52. 4. Alvorens Onze Minister een voordracht voor een besluit als bedoeld in het tweede of derde lid doet, stelt hij de kamers, waarvan het gebied bij het in overweging zijnde besluit betrokken is, in de gelegenheid van hun inzicht te doen blijken. 5. De voordracht voor een besluit als bedoeld in het tweede of derde lid wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en sedert die overlegging zes weken zijn verstreken.

Artikel 3

De kamers bezitten rechtspersoonlijkheid.

Artikel 4

De bepalingen van deze wet zijn tevens van toepassing op instellingen die door de kamers met de uitvoering van een deel van hun taken als bedoeld in de artikelen 23 tot en met 29 worden belast.

HOOFDSTUK 3 BESTUUR VAN DE KAMERS Artículos 5 a 15

Paragraaf 1. Inrichting van het bestuur

Artikel 5
  1. Het bestuur van een kamer bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. 2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de kamer.

Artikel 6
  1. Het algemeen bestuur benoemt al dan niet uit zijn midden een voorzitter. De voorzitter heeft stemrecht. 2. Het algemeen bestuur benoemt uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde benoemingen geschieden voor een door het algemeen bestuur te bepalen termijn, die de zittingsduur van het algemeen bestuur niet overschrijdt. 4. Het algemeen bestuur kan een uit zijn midden benoemde voorzitter of plaatsvervangend voorzitter tussentijds van zijn functie ontheffen, dan wel een niet uit zijn midden benoemde voorzitter tussentijds ontslaan, op eigen verzoek of indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

Paragraaf 2. Samenstelling van het algemeen bestuur

Artikel 7
  1. Het algemeen bestuur bestaat voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van overige ondernemers en voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van werknemers. 2. Het aantal leden van het algemeen bestuur bedraagt ten minste dertig en ten hoogste achtenveertig en is, overeenkomstig een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding, afhankelijk

Staatsblad 1997 783 2

van het aantal bij de kamer in het handelsregister ingeschreven ondernemingen en het aantal in het gebied van de kamer gelegen nevenvestigingen van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen.

Artikel 8
  1. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af. 2. Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.

Artikel 9

Tot lid van het algemeen bestuur van een kamer kunnen alleen worden benoemd degenen, die: a. nauw betrokken zijn bij een onderneming in het gebied van de kamer; b. niet in staat van faillissement verkeren of anderszins de beschikking of het beheer over hun goederen verloren hebben; c. direct voorafgaand aan de benoeming niet meer dan acht jaren aaneengesloten hebben deel genomen aan het bestuur van een kamer; d. niet reeds, voor dezelfde zittingsperiode, benoemd zijn tot lid van het algemeen bestuur van een andere kamer en e. niet bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht in de zin van de Kieswet zijn ontzet.

Artikel 10
  1. De SER bepaalt, met inachtneming van de bij of krachtens artikel 7 gestelde regels, voor iedere kamer en voor iedere zittingsperiode afzonderlijk, de takken van handel, industrie, ambacht en dienstverlening waarvoor leden zitting hebben in de kamer, alsmede het aantal leden dat voor elk van de aangewezen takken in de kamer zitting heeft. 2. Voordat de SER een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt, stelt hij het algemeen bestuur in de gelegenheid van zijn inzicht daaromtrent te doen blijken. 3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid alsmede van het openstellen van de in het tweede lid bedoelde gelegenheid doet de SER openbare kennisgeving.

Artikel 11
  1. De leden worden benoemd door organisaties van ondernemers en van werknemers die daartoe, met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 7 en 10 bepaalde, voor iedere kamer en iedere zittingsperiode afzonderlijk door de SER zijn aangewezen. 2. Voor aanwijzing komen uitsluitend in aanmerking organisaties die naar het oordeel van de SER van voldoende betekenis zijn voor de ondernemers of de werknemers in het gebied van de kamer. 3. Bij de aanwijzing van een organisatie bepaalt de SER het aantal leden dat die organisatie benoemt, alsmede voor welke tak elk te benoemen lid zitting heeft. De SER kan bepalen dat de benoeming van één of meer leden zal geschieden door twee of meer aangewezen organisaties gezamenlijk. 4. Voordat de SER de organisaties aanwijst stelt hij het algemeen bestuur van de betrokken kamer in de gelegenheid van zijn inzicht omtrent de aanwijzing te doen blijken.

Staatsblad 1997 783 3

Paragraaf 3. Samenstelling van het dagelijks bestuur

Artikel 12
  1. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur. 2. Buiten de voorzitter bestaat het dagelijks bestuur uit een door het algemeen bestuur uit zijn midden te benoemen aantal overige leden dat ten minste twee en ten hoogste zes bedraagt. 3. De zittingsduur van het dagelijks bestuur is gelijk aan de zittingsduur van het algemeen bestuur. 4. Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur tussentijds op eigen verzoek of indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten, van hun functie ontheffen.

Paragraaf 4. Bezoldiging van het bestuur

Artikel 13
  1. De leden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur genieten als zodanig geen bezoldiging. 2. Het algemeen bestuur stelt regels ten aanzien van de vergoeding aan zijn leden en aan de leden van het dagelijks bestuur voor het bijwonen van vergaderingen van het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur. 3. Het algemeen bestuur stelt tevens regels ten aanzien van de vergoeding aan de voorzitter voor de door hem als zodanig verrichte werkzaamheden. 4. De in het tweede en derde lid bedoelde regels worden aan Onze Minister ter kennis gebracht. 5. Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van de hoogte van de in het tweede en derde lid bedoelde vergoedingen.

Paragraaf 5. De secretaris en het overige personeel

Artikel 14
  1. Iedere kamer heeft een secretariaat, bestaande uit een secretaris en overig personeel. De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd en ontslagen. 2. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde. 3. Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheden van de secretaris. Daarbij wordt tevens de vervanging van de secretaris geregeld.

Artikel 15
  1. Voorzover daarin niet reeds bij of krachtens wet is voorzien, stelt het algemeen bestuur regels met betrekking tot de benoeming, de schorsing en het ontslag van het personeel van de kamer, alsmede omtrent de bezoldiging en in het algemeen de rechten en verplichtingen van het personeel. 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan mede bepalingen inhouden betreffende de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder indienstneming van personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht plaatsvindt.

Staatsblad 1997...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT