Besluit van 4 december 1996, houdende regels inzake de verstrekking van technische ontwikkelingskredieten (Besluit technische ontwikkelingskredieten 1997)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1996

611

Besluit van 4 december 1996, houdende regels inzake de verstrekking van technische ontwikkelingskredieten (Besluit technische ontwikkelingskredieten 1997)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 13 augustus 1996, nr. WJA/JZ 96046181;

Gelet op artikel 2 van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ; De Raad van State gehoord (advies van 17 oktober 1996, nr.

W10.96.0361);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 28 november 1996, nr. WJA/JZ 96074654;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. ontwikkelingsproject: een creatieve systematische activiteit, gericht op het omzetten van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor producten, processen of diensten dan wel wezenlijke onderdelen daarvan, die in technisch opzicht voor Nederland nieuw zijn en waaraan substantiële technische en daaruit voortvloeiende financiële risico's verbonden zijn; b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een onderneming die bij regeling van Onze Minister is uitgesloten; c. groep: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

  1. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

- meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan, - volledig aansprakelijk vennoot is van of - overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen en 2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen.

Staatsblad 1996 611 1

Artikel 2

1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een krediet aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico een ontwikkelingsproject uitvoert. 2. Geen krediet wordt verstrekt, indien voor het ontwikkelingsproject reeds door Onze Minister subsidie is verstrekt.

Artikel 3

1. Het krediet bedraagt een met het kredietpercentage overeenkomend deel van de projectkosten. 2. Het kredietpercentage is 40, tenzij er aanleiding is een lager percentage vast te stellen - doch niet minder dan 25 procent -, gelet op: a. de mate waarin van de aanvrager gevergd kan worden dat hijzelf het risico, verbonden aan het ontwikkelingsproject, draagt; b. de mate waarin van het ontwikkelingsproject positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn. 3. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan krediet verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan 40 procent van de projectkosten.

Artikel 4

Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen: a. de rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten, met dien verstande dat:

  1. met betrekking tot de loonkosten wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken directe personeel, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten;

  2. met betrekking tot de kosten van machines en apparatuur en van verbruikte materialen en hulpmiddelen wordt uitgegaan van historische aanschafprijzen;

  3. niet in aanmerking worden genomen: - winstopslagen bij transacties binnen een groep; - financieringskosten en alle rentevergoedingen; - afschrijvingen op immateriële activa; - incidentele baten en lasten; - algemene researchkosten; b. een opslag voor de kosten van voorbereiding van de commercialisatie, groot 25 procent van de onder a bedoelde kosten.

Artikel 5

1. Er is een Ontwikkelingsraad, die tot taak heeft Onze Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om een krediet op grond van dit besluit. 2. De Ontwikkelingsraad bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste zes andere leden. 3. De voorzitter en de leden worden door Onze Minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar. 4. De Ontwikkelingsraad stelt zijn eigen werkwijze vast.

Staatsblad 1996 611 2

5. Een lid van de Ontwikkelingsraad neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag. 6. Onze Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de Ontwikkelingsraad bij te wonen. 7. In het secretariaat van de Ontwikkelingsraad wordt door Onze Minister voorzien. 8. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de Ontwikkelingsraad geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de Ontwikkelingsraad opgeborgen in het archief van dat ministerie.

Artikel 6

Onze Minister stelt jaarlijks bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het in een begrotingsjaar verlenen van kredieten krachtens dit besluit. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen voor bepaalde categorieën aanvragers en voor bepaalde categorieën projecten.

§ 2. Aanvraag en beslissing op de aanvraag Artikel 7

1. Een aanvraag om een krediet wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen. 2. De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 8

1. Onze Minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels gesteld worden omtrent het opschorten van de besluitvorming over aanvragen in afwachting van een onderzoek naar de technische en economische haalbaarheid van het project en het opstellen van een projectplan alsmede omtrent het verlenen van subsidie ter zake van de kosten daarvan.

Artikel 9

1. Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag: a. indien de aanvraag niet voldoet aan dit besluit en de daarop

berustende bepalingen; b. voor zover kredietverlening in strijd zou zijn met bij regeling van Onze Minister vastgestelde regels omtrent de mate waarin aan aanvragers meerdere malen krediet kan worden verleend op grond van dit besluit. 2. Onze Minister kan, indien vooralsnog onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van het ontwikkelingsproject, de aanvraag gedeeltelijk afwijzen, met dien verstande dat krediet wordt verleend ter zake van de projectkosten, verbonden aan de uitvoering van een eerste fase van het project, gedurende een in de beschikking tot kredietverlening te vermelden periode.

Staatsblad 1996 611 3

Artikel 10

1. Onze Minister wint omtrent de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 9, eerste lid, afwijzend is beslist het advies in van de Ontwikkelingsraad. 2. De Ontwikkelingsraad geeft aan Onze Minister in ieder geval een negatief advies: a. indien onvoldoende aannemelijk is, dat het ontwikkelingsproject zonder het krediet naar verwachting niet of met belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd; b. indien gegronde vrees bestaat dat de aanvrager het project niet kan financieren; c. indien onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van het ontwikkelingsproject, in het bijzonder de mogelijkheid om bij welslagen van het ontwikkelingsproject de commercialisatie van de resultaten ervan en de eruit voortvloeiende productie of dienstverlening alleen of in samenwerking met derden ter hand te nemen en het krediet en de bijgeschreven rente af te lossen binnen de economische levensduur van de eruit voortvloeiende producten of diensten; d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager de capaciteiten heeft om het ontwikkelingsproject naar behoren uit te voeren; e. indien van het ontwikkelingsproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 11

Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

§ 3. Kredietverlening en verplichtingen van de kredietontvanger Artikel 12

1. Onze Minister geeft een beschikking tot kredietverlening slechts onder de voorwaarde, dat de beschikking vervalt, indien de betrokkene niet voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst met de staat, overeenkomstig een bij de beschikking gevoegd aanbod. 2. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst bevat in ieder geval voor de betrokkene...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT